Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David zijnde voor Saul gevlucht en zich in een spelonk verborgen hebbende, als zijn geest in hem overstelpt was, zo riep hij den Heere om hulp aan. |
Gebed in de spelonk |
1 EEN1 onderwijzing van David, een gebed, 2als hij in de spelonk was. | | 1 Zie Ps. 32:1. Ps. 32:1 EEN onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. |
2 David verhaalt hier hoe hij zich gehouden heeft in de spelonk te Engedi of Adullam, waarheen hij gevlucht was vanwege Sauls wrede vervolging, 1 Sam. 22:1; 24:4. 1 Sam. 22:1 TOEN ging David vandaar en ontkwam in de spelonk van Adullam. En zijn broeders hoorden het en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts tot hem af. 1 Sam. 24:4 En hij kwam tot de schaapskooien aan den weg, waar een spelonk was; en Saul ging daarin, om zijn voeten te dekken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden der spelonk. |
2 Ik riep met mijn stem tot den HEERE, ik smeekte tot den HEERE met mijn stem. | | |
3 Ik stortte mijn klacht uit voor Zijn aangezicht, ik gaf te kennen voor Zijn aangezicht mijn benauwdheid. | | |
4 aAls mijn geest in mij 3overstelpt was, zo hebt 4Gij mijn pad gekend. 5Zij hebben mij een strik 6verborgen op den weg dien ik gaan zou. | | a Ps. 77:4. Ps. 77:4 Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik, zo werd mijn ziel overstelpt. Sela. |
3 Zie Ps. 102, de aant. op vers 1. Ps. 102:1 (kt.) EEN gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN. |
4 Gij, o Heere. De zin is: Ofschoon ik niet wist waarheen ik mij zou keren of wenden, zo hebt Gij het wel geweten, mij wijzende een weg en middel om Sauls bloeddorstige handen te ontkomen. |
5 Te weten Saul met zijn bijhebbende volk. |
6 Dat is, in het verborgen gelegd. |
5 Ik zag uit ter rechterhand, en zie, zo was er niemand 7die mij kende, 8er was geen ontvlieden voor mij; niemand 9zorgde 10voor mijn ziel. | | 7 Te weten om mij hulp en bijstand te doen. |
8 Hebr. te ontvlieden was van mij verloren of vergaan, dat is, ik wist niet waarheen ik zou vlieden. Vgl. Job 11:20. Job 11:20 Maar de ogen der goddelozen zullen bezwijken, en de toevlucht zal van hen vergaan; en hun verwachting zal zijn de uitblazing der ziel. |
9 Hebr. zocht of vraagde naar mijn ziel. Alzo Spr. 29:10. Zie de aant. Deut. 11 op vers 12. Vgl. 2 Sam. 4 op vers 8. Spr. 29:10 Bloedgierige lieden haten den vrome, maar de oprechten zoeken zijn ziel. Deut. 11:12 (kt.) Een land dat de HEERE uw God bezorgt; de ogen des HEEREN uws Gods zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars. 2 Sam. 4:8 (kt.) En zij brachten het hoofd van Isbóseth tot David te Hebron en zeiden tot den koning: Zie, daar is het hoofd van Isbóseth, den zoon van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht; alzo heeft de HEERE mijn heer den koning te dezen dage wraken gegeven van Saul en van zijn zaad. |
10 Dat is, voor mij, of: voor mijn leven. |
6 11Tot U riep ik, o HEERE; ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, 12mijn bDeel in het land der levenden. | | 11 Te weten toen ik in zulken nood en benauwdheid was. |
12 Mijn Erfdeel, waarop ik mij verlaat, zolang als ik in deze wereld leef. Zie Ps. 27:13. Jes. 38:11; 53:8. Ps. 27:13 Zo ik niet had geloofd dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan. Jes. 38:11 Ik zeide: Ik zal den HEERE niet meer zien, den HEERE, in het land der levenden; ik zal de mensen niet meer aanschouwen met de inwoners der wereld. Jes. 53:8 Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding mijns volks is de plaag op Hem geweest. |
b Ps. 16:5. Ps. 16:5 De HEERE is het Deel mijner erve en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. |
7 Let op mijn geschrei, want ik ben zeer 13uitgeteerd; cred mij van mijn vervolgers, want zij zijn machtiger dan ik. | | 13 Hebr. dun geworden. |
c Ps. 41:2; 79:8; 116:6. Ps. 41:2 Welgelukzalig is hij die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads. Ps. 79:8 Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen, want wij zijn zeer dun geworden. Ps. 116:6 De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost. |
8 Voer 14mijn ziel 15uit de gevangenis, om Uw Naam te loven; 16de rechtvaardigen zullen 17mij omringen, 18wanneer Gij wel bij mij zult gedaan hebben. | | 14 Dat is, mij, mijn persoon. |
15 Hebr. uit de besluiting, te weten, in dewelke ik met mijn volk als in een gevangenis besloten ben, zijnde van mijn vijanden rondom omsingeld. |
16 De godzaligen onder het volk Gods. |
17 Of: kroonswijze mij omsingelen, namelijk om mij met verwondering aan te zien, en om U, o Heere, met mij te loven en te danken voor de wonderbaarlijke verlossing en genade aan mij bewezen. |
18 Dat is, als Gij mij tot rust en tot een gelukkigen stand zult gebracht hebben. |