Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De verdrukkingen Israëls of der gemeente Gods zijn menigerlei, maar God helpt hen uit die alle, en hun vijanden zullen vergaan. |
Door vele verdrukkingen |
1 EEN1 lied Hammaäloth. 2Zij hebben mij dikwijls benauwd 3van mijn jeugd af, zegge nu 4Israël; | | 1 Zie Ps. 120:1. Ps. 120:1 EEN lied Hammaäloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord. |
2 Te weten mijn vijanden. |
3 Dat is, van dien tijd af toen ik in Egypte van een klein hoopje volk tot een grote menigte gewassen ben; of van dien tijd af toen God met Abraham, ons aller vader, een verbond gemaakt heeft. Men kan het ook van Jakob verstaan, die van Ezau is vervolgd geweest van zijn jeugd af. |
4 Dat is, het volk van Israël, de gemeente Gods, als Ps. 128:6. Ps. 128:6 En gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israël. |
2 Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht. | | |
3 5Ploegers 6hebben op mijn rug geploegd, zij hebben hun 7voren lang getogen. | | 5 Versta hier door de ploegers de zaaiers der ongerechtigheid, als Job 4:8. Job 4:8 Maar gelijk als ik gezien heb: die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve. |
6 De zin is: Gelijk een land met den ploeg wordt doorsneden, alzo hebben de boze mensen mij gepijnigd en gemarteld. Vgl. Jes. 51:23. Jes. 51:23 Maar Ik zal hem dien die u bedroefd hebben, in de hand zetten, die tot uw ziel zeiden: Buig u neder, dat wij over u gaan. En gij legdet uw rug neder als aarde, en als een straat dengenen die daarover gaan. |
7 Of: vore; in het Hebreeuws is het een en het ander. En versta door de voren der goddelozen hun lasteringen en wrevelmoedigheid, die lang geduurd heeft. |
4 De HEERE, Die rechtvaardig is, 8heeft de touwen der goddelozen afgehouwen. | | 8 Versta door de touwen der bozen hun raadslagen en aanslagen, samenspannende om den ploeg der ongerechtigheid te trekken. Zie Jes. 5:18. Dat is, de Heere heeft ons uit hun macht verlost en het juk der dienstbaarheid verscheurd. Jes. 5:18 Wee dengenen die de ongerechtigheid trekken met koorden der ijdelheid, en de zonde als met dikke wagenzelen, |
5 9Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen die 10Sion haten. | | 9 Dat is, laat de hoop der vijanden van ons te verdelgen, geen voortgang hebben. Anders: Zij zullen, enz. En alzo in het volgende vers. |
10 Dat is, het volk Gods, hetwelk te Sion samenkomt om God te dienen. |
6 aLaat hen worden als 11gras op de 12daken, hetwelk verdort 13eer men het uittrekt; | | a Job 8:12; 40:10. Job 8:12 Als het nog in zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans verdort het vóór alle gras. Job 40:10 Zie nu, behémoth, welken Ik gemaakt heb nevens u, hij eet hooi gelijk een rund. |
11 Zie 1 Kon. 18 op vers 5. 1 Kon. 18:5 (kt.) En Achab had gezegd tot Obadja: Trek door het land tot alle waterfonteinen en tot alle rivieren; misschien zullen wij gras vinden, opdat wij de paarden en de muilezels in het leven behouden en niets uitroeien van de beesten. |
12 In het land Kanaän waren de daken der huizen boven plat, waarop gras wies tussen de reten of samenvoegingen der stenen en aan de kanten. |
13 Anders: eer men de sikkel trekt, te weten om het gras af te maaien. |
7 14Waarmede de maaier zijn 15hand niet vult, noch de garvenbinder zijn 16arm; | | 14 Hij wil zeggen, dat de goddelozen tot hun volkomen wasdom of ouderdom niet komen; of dat zij tot het uitvoeren van hun boze aanslagen niet kunnen geraken. |
15 Hebr. palm. |
16 Of: schoot. |
8 En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij 17bij u; 18wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN. | | 17 Of: over of op u. |
18 Dat is, wij wensen u den zegen des Heeren, dat is, alle heil en welstand. Alzo plachten de voorbijgangers de maaiers en anderen die in het veld arbeidden, te groeten. Sommigen nemen deze laatste woorden als een antwoord dergenen die gezegend werden. Vgl. Ruth 2:4. Ps. 118:26 met de aant. Ruth 2:4 En zie, Boaz kwam van Bethlehem en zeide tot de maaiers: De HEERE zij met ulieden. En zij zeiden tot hem: De HEERE zegene u. Ps. 118:26 Gezegend zij hij die daar komt in den Naam des HEEREN; wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. |