Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een gebed tegen de kwade tongen of valse lasteraars; mitsgaders een klacht van den psalmist, dat hij noodzakelijk met de boze mensen moest omgaan. |
Gebed tegen laster |
1 EEN lied 1Hammaäloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en 2Hij heeft mij verhoord. | | 1 Dat is, der opstijging of der trappen. Waarvan deze psalm en veertien navolgende dezen naam hebben, daarvan is verscheiden gevoelen. Sommigen menen dat zij alzo genoemd werden omdat zij gezongen werden van de Levieten, staande op zekere trappen. Anderen anders. |
2 Dat is, Hij heeft mij verlost. |
2 aO HEERE, red 3mijn ziel van de valse lippen, van de bedrieglijke tong. | | a 1 Sam. 24:10; 26:19. 1 Sam. 24:10 En David zeide tot Saul: Waarom hoort gij de woorden der mensen, zeggende: Zie, David zoekt uw kwaad? 1 Sam. 26:19 En nu, mijn heer de koning hore toch naar de woorden zijns knechts. Indien de HEERE u tegen mij aanport, laat Hem het spijsoffer rieken; maar indien het mensenkinderen zijn, zo zijn zij vervloekt voor het aangezicht des HEEREN, dewijl zij mij heden verstoten, dat ik niet mag vastgehecht blijven in het erfdeel des HEEREN, zeggende: Ga heen, dien andere goden. |
3 Dat is, mij, of: verlos mijn ziel, dat is, mijn leven, te weten dat het mij niet benomen worde. |
3 4Wat zal u de bedrieglijke tong geven, of wat zal zij u toevoegen? | | 4 Hij keert zich tot de leugensprekers, en hij spreekt elkeen derzelve hoofd voor hoofd aan, hun verwijtende hun boosheid. Anders: Wat zal Hij u geven, o bedrieglijke tong? Hij, te weten God. |
4 b5Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders 6gloeiende 7jeneverkolen. | | b Ps. 11:2; 59:8. Ps. 11:2 Want zie, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in donker te schieten naar de oprechten van hart. Ps. 59:8 Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het? |
5 Dat is, pijlen die van een sterken man geschoten worden. De kwade en lasterlijke woorden der kwade tongen worden ook pijlen genoemd, Ps. 64:4. Spr. 25:18. Ps. 64:4 Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl, Spr. 25:18 Een man tegen zijn naaste een valse getuigenis sprekende, is een hamer en zwaard en scherpe pijl. |
6 Die namelijk haast aan brand komen, zeer hittigen brand geven en de hitte lang behouden. |
7 Zie 1 Kon. 19:4. 1 Kon. 19:4 Maar hij zelf ging heen in de woestijn een dagreis, en kwam en zat onder een jeneverboom, en bad dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. |
5 O wee mij, dat ik een vreemdeling ben 8in Mesech, dat ik in de tenten 9Kedars woon. | | 8 Dat is, onder een onheilig en goddeloos volk, gelijk de nakomelingen van Mesech en Kedar waren. Zie Gen. 10:2; 25:13. Gen. 10:2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madái, en Javan, en Tubal, en Mesech en Tiras. Gen. 25:13 En dit zijn de namen der zonen van Ismaël, met hun namen naar hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël Nebajoth; daarna Kedar, en Adbeël, en Mibsam, |
9 Kedar is geweest de zoon van Ismaël, Gen. 25:13, wiens kinderen in het Steenachtig-Arabië woonden en zich in tenten onthielden, Jes. 21:13, 17. Gen. 25:13 En dit zijn de namen der zonen van Ismaël, met hun namen naar hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël Nebajoth; daarna Kedar, en Adbeël, en Mibsam, Jes. 21:13 De last tegen Arabië. In het woud van Arabië zult gijlieden vernachten, o gij reisgezelschappen van Dedanim. Jes. 21:17 En het overgebleven getal der schutters, de helden der Kedarenen, zullen minder worden, want de HEERE, de God Israëls, heeft het gesproken. |
6 10Mijn ziel heeft lang gewoond 11bij degenen die den vrede haten. | | 10 Anders: Mijn ziel (dat is, ik) heeft voor haar lang gewoond; en: voor haar, of: voor zich, dat is, naar haar dunken, als Ps. 123:4. Ps. 123:4 Onze ziel is veel te zat des spots der weelderigen, der verachting der hovaardigen. |
11 Met deze woorden geeft de psalmist te kennen wie hij door die van Mesech en Kedar verstaat. |
7 12Ik ben vreedzaam; maar 13als ik spreek, zij zijn aan den oorlog. | | 12 Hebr. Ik ben vrede. Zie een gelijke manier van spreken Ps. 109:4, en zie de aant. aldaar, alsook op 2 Sam. 17:3. Ps. 109:4 Voor mijn liefde staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed. 2 Sam. 17:3 (kt.) En ik zal al het volk tot u doen wederkeren; de man dien gij zoekt, is gelijk het wederkeren van allen; zo zal al het volk in vrede zijn. |
13 Dat is, als ik spreek of vermaan van vrede, zo vallen zij terstond aan het oorlogen. Of: zij mogen mij niet horen spreken. |