Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De psalmist sprekende van de verlossing der Israëlieten uit Egypte, vermaant alle creaturen God te loven, en alle mensen, door derzelver voorbeeld. |
De uittocht uit Egypte |
1 TOENa 1Israël uit Egypte toog, 2het huis Jakobs van een volk dat 3een vreemde taal had, | | a Ex. 13:3. Ex. 13:3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelven dag, in welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand vanhier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden. |
1 Dat is, het volk van Israël, de Israëlieten. |
2 Dat is, het geslacht, de nakomelingen. |
3 Of: onbekende, zeldzame spraak, verstaande daarbij de spraak der Egyptenaars. Het woord dat hier in den Hebreeuwsen tekst staat, wordt nergens anders dan hier gevonden. De apostel noemt 1 Kor. 14:11 een barbaar, die een vreemde, onbekende spraak gebruikt. 1 Kor. 14:11 Indien ik dan de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem die spreekt, barbaars zijn, en hij die spreekt, zal bij mij barbaars zijn. |
2 Zo werd 4Juda 5tot Zijn heiligdom, 6Israël Zijn 7volkomen heerschappij. | | 4 Versta onder Juda al het volk van Israël. |
5 Te weten tot des Heeren heiligdom; dat is, de Heere heiligde Zich het volk van Israël toe, om Zijn bijzonder volk te wezen, waarover Hij Heere en Koning was. Zie Ex. 6:6; 19:6. Ex. 6:6 En zal ulieden tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleid van onder de lasten der Egyptenaars. Ex. 19:6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls spreken zult. |
6 Dat is, het volk van Israël. |
7 Hebr. Zijn heerschappijen. God was tevoren wel Heere over Israël, als over Zijn eigen volk; maar in het uitvoeren van hetzelve uit Egypte heeft Hij het allerklaarlijkst doen blijken, en Hij heeft dat volk daardoor vaster aan Zich verbonden. Zie Ex. 6:6; 20:2. Ex. 6:6 En zal ulieden tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleid van onder de lasten der Egyptenaars. Ex. 20:2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. |
3 De 8zee zag het en vlood, 9de Jordaan keerde achterwaarts. | | 8 Versta hier de Rode Zee, door dewelke de Israëlieten droogvoets getogen zijn, Ex. 14:21. Ps. 77:17; 78:13. Ex. 14:21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE de zee weggaan door een sterken oostenwind, dien gansen nacht, en maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd. Ps. 77:17 De wateren zagen U, o God, de wateren zagen U, zij beefden; ook waren de afgronden beroerd. Ps. 78:13 Hij kliefde de zee en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop. |
9 . 9 Zie Joz. 3:16. Joz. 3:16 Zo stonden de wateren die van boven afkwamen; zij rezen op een hoop, zeer ver van de stad Adam af, die terzijde van Zartan ligt; en die naar de zee des vlakken velds, te weten de Zoutzee afliepen, die vergingen, zij werden afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover Jericho. |
4 De 10bergen sprongen als rammen, de heuvelen 11als lammeren. | | 10 . 10 Versta hier de bergen Sinaï, Horeb en andere in de woestijn, die gesidderd en gebeefd en zich bewogen hebben vanwege de tegenwoordigheid Gods, als Hij Zijn wet gaf, Ex. 19:18. Ps. 68:9. Hab. 3:6, 10. Ex. 19:18 En de ganse berg Sinaï rookte, omdat de HEERE op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op als de rook van een oven, en de ganse berg beefde zeer. Ps. 68:9 Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinaï, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israël. Hab. 3:6 Hij stond en mat het land, Hij zag toe en maakte de heidenen los, en de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de heuvelen der eeuwigheid hebben zich gebogen; de gangen der eeuw zijn Zijne. Hab. 3:10 De bergen zagen U en leden smart; de waterstroom ging door, de afgrond gaf zijn stem, hij hief zijn zijden op in de hoogte. |
11 . 11 Hebr. als zonen der schapen of geiten, dat zijn lammeren. Zie ook Ps. 29:6. Ps. 29:6 En Hij doet ze huppelen als een kalf, den Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn. |
5 Wat was u, gij zee, dat gij vloodt? Gij
9Jordaan, dat gij achterwaarts keerdet? | | |
6 10Gij bergen, dat gij opsprongt als rammen? Gij heuvelen 11als lammeren? | | |
7 12Beef, gij aarde, voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht van den God Jakobs; | | 12 Hij wil zeggen: Gelijk gij destijds voor Hem hebt gebeefd, alzo zult gij ook voortaan voor Hem beven, want men is Hem vreze schuldig, Mal. 1:6. Mal. 1:6 Een zoon zal den vader eren en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams. Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam? |
8 13Die den rotssteen veranderde in een watervloed, den keisteen in een waterfontein. | | 13 Dat is, Die uit den rotssteen een watervloed heeft doen vloeien. Zie Ex. 17:6. Num. 20:11. Ex. 17:6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israël. Num. 20:11 Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de steenrots tweemaal met zijn staf; en er kwam veel water uit, zodat de vergadering dronk, en hun beesten. |