Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Elifaz toont dat het niet alleen verloren arbeid is zich tegen God te kanten, vs. 1. Maar ook gans schadelijk, 2. En vermaant Job zich te bekeren tot God, Die allen mensen goeddoet, 8. En voornamelijk den boetvaardigen, 11. Maar de hypocrieten in het verderf stort, 12. Waaruit Hij de vromen en armen verlost, 15. Job wordt vermaand tot geduld in zijn lijden, 17. Omdat God de vromen uit hetzelve verlost, 18. En overvloediglijk zegent, 24. Hij besluit zijn rede, door hetzelve Job te verzekeren en in te scherpen, 27. |
Job moet naar God vragen |
1 ROEP nu, 1zal er iemand zijn die u 2antwoorde? En tot wien van de 3heiligen zult gij u keren? |
| 1 Anders: of er iemand zij die u antwoorde. |
| 2 Of: verhore? Te weten uit de heiligen die hier op de aarde zijn, of uit de onheiligen en onvromen. De heiligen zullen u niet willen voorspreken; de anderen zullen niet kunnen. Tot wien dan zult gij u keren, als gij God zo tegenspreekt? Hij wil zeggen: Niemand. |
| 3 Te weten mensen die nog in het leven zijn. Sommigen verstaan dit van de heilige engelen, als Job 15:15, in dezen zin, dat diezelve, hoewel zij hogelijk begaafd zijn, Jobs zaak niet zouden kunnen verdedigen; maar de omstandigheden van den tekst geven te verstaan, dat hier van vrome mensen gesproken wordt, die tegen de dwazen gesteld worden; en Elifaz neemt voor zeker op, dat die vromen de bescherming van zijn zaak niet zouden willen aannemen. |
| Job 15:15 Zie, op Zijn heiligen zou Hij niet vertrouwen, en de hemelen zijn niet zuiver in Zijn ogen. |
|
2 Want den 4dwaze brengt de 5toornigheid om, en de ijver doodt den 6slechte. |
| 4 Zo worden meest genaamd degenen die met valse opinies ingenomen zijnde, God naar behoren niet kennen, noch vrezen. Alzo in het volgende vers, insgelijks Ps. 107:17. Spr. 1:7, enz. |
| Ps. 107:17 De zotten worden om den weg hunner overtreding, en om hun ongerechtigheden geplaagd. Spr. 1:7 De vreze des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht. |
| 5 Te weten des Heeren. Versta ook alzo in het volgende den ijver, dien de Heere heeft om de eer Zijns Naams voor te staan. Alzo wordt het woord toorn of gramschap alleen gesteld zonder bijvoeging van het woord God 2 Kron. 28:13. Zie de aant. Of men kan door den toorn en ijver verstaan de onverduldigheid en roekeloze hittigheid der dwazen in het lijden en onder de straf Gods. Sommigen stellen voor het woord ijver nijdigheid, te weten der onverstandigen en slechten. |
| 2 Kron. 28:13 En zij zeiden tot hen: Gij zult deze gevangenen hier niet inbrengen; tot een schuld over ons tegen den HEERE denkt gijlieden toe te doen tot onze zonden en tot onze schulden; hoewel wij veel schuld hebben en de hitte des toorns over Israël is. |
| 6 Versta dengene die door zijn domheid lichtelijk gelooft, lichtelijk zich laat omzetten en van het goede verleiden. Sommigen maken tussen dezen en den dwaze voormeld dit onderscheid, dat die tot het rechte einde des levens niet tracht door de behoorlijke middelen, en dat deze het rechte einde niet begrijpt. |
|
3 aIk heb gezien een dwaas 7wortelende, doch 8terstond vervloekte ik zijn woning. |
| a Ps. 37:36. |
| Ps. 37:36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. |
| 7 Dat is, voorspoedig, machtig en weelderig zijnde. |
| 8 Te weten, als ik zag kort daarna, dat zij uitgeroeid was. Vgl. Ps. 37:35, 36. Of: terstond als ik ze gezien had, heb ik ze geoordeeld vervloekt te wezen. |
| Ps. 37:35 Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. Ps. 37:36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. |
|
4 Verre waren zijn zonen van heil; en zij werden verbrijzeld 9in de poort, en er was geen verlosser. |
| 9 Dat is, in het rechthuis, want in de poorten der steden werd het gericht gehouden, ten aanzien en aanhoren van het volk, dat uit- en inging. Zie Gen. 22 op vers 17. |
| Gen. 22:17 (kt.) Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. |
|
5 10Wiens oogst de hongerige verteerde, dien hij ook tot 11uit de doornen gehaald had; de 12struikrover slokte hun vermogen in. |
| 10 Te weten des goddelozen, die even tevoren, vers 3, de dwaze is genaamd geweest. |
| vers 3 Ik heb gezien een dwaas wortelende, doch terstond vervloekte ik zijn woning. |
| 11 Dat is, uit de akkers, niettegenstaande dat zij met doornen bezet en betuind waren. |
| 12 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een die lang en wild haar heeft, gelijk moordenaars en struikrovers plegen te hebben. Alzo Job 18:9. |
| Job 18:9 De strik zal hem bij de verzene vatten, de struikrover zal hem overweldigen. |
|
6 Want 13uit het stof komt het 14verdriet niet voort, en de moeite spruit niet uit de aarde; |
| 13 De zin is, dat men de oorzaken der menselijke ellenden niet moet zoeken in het ijdel geval, of het vliegende ongeluk, of enkellijk in den gewonen loop der natuur, maar in de zonde des mensen, die God naar Zijn rechtvaardig oordeel straft en tehuiszoekt. |
| 14 Het Hebreeuwse woord betekent wel meest het kwaad der schuld, dat is, ongerechtigheid; maar het wordt ook genomen voor het kwaad der straf. Zie Ps. 90:10. Spr. 12:21. |
| Ps. 90:10 Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaar; of zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaar; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen. Spr. 12:21 Den rechtvaardige zal geen leed wedervaren, maar de goddelozen zullen met kwaad vervuld worden. |
|
7 Maar de mens wordt tot moeite geboren, 15gelijk de 16spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen. |
| 15 Hebr. en. Alzo wordt de Hebreeuwse vau dikwijls genomen, als Job 12:11; 14:12; 16:21; 34:3. Spr. 25:25. |
| Job 12:11 Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt? Job 14:12 Alzo ligt de mens neder en staat niet op; totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden. Job 16:21 Och, mocht men rechten voor een man met God, gelijk een kind des mensen voor zijn vriend! Job 34:3 Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt. Spr. 25:25 Een goede tijding uit verren lande is als koud water op een vermoeide ziel. |
| 16 Hebr. de zonen der vurige kolen. Alzo wordt bij de Hebreeën een pijl genoemd de zoon van den boog, Job 41:19; insgelijks een zoon des pijlkokers, Klgld. 3:13; de tarwe een zoon des dorsvloers, Jes. 21:10. De zin nu hier is, gelijk uit een brandende kool de spranken en vonken opvliegen, die dan schade verwekken, dat ook alzo uit de aangeboren zonde voortkomen de dadelijke, die dan vele ellenden, kwalen en plagen in de wereld veroorzaken. Of: Gelijk het den spranken natuurlijk is opwaarts te vliegen, alzo is het den zondigen mens natuurlijk tot ellendigheid in deze wereld voort te komen. |
| Job 41:19 De pijl zal hem niet doen vlieden; de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd. Klgld. 3:13 He. Hij heeft Zijn pijlen in mijn nieren doen ingaan. Jes. 21:10 O mijn dorsing en de tarwe mijns dorsvloers! Wat ik gehoord heb van den HEERE der heirscharen, den God Israëls, dat heb ik ulieden aangezegd. |
|
8 Doch 17ik zou naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten; |
| 17 Elifaz raadt Job dat hij zich liever verzoene met God door bekentenis van zijn zonden en de aanroeping der Goddelijke genade, dan dat hij zo tot onverduldigheid zou uitvaren. |
|
9 bDie grote dingen doet 18die men niet doorzoeken kan, wonderen 19die men niet tellen kan; |
| b Job 9:10. Ps. 72:18. Rom. 11:33. |
| Job 9:10 Die grote dingen doet die men niet doorzoeken kan, en wonderen die men niet tellen kan. Ps. 72:18 Geloofd zij de HEERE God, de God Israëls, Die alleen wonderen doet. Rom. 11:33 O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! |
| 18 Hebr. en daar is geen doorzoeking; te weten der grote dingen, die de Heere doet. Alzo Job 9:10. |
| Job 9:10 Die grote dingen doet die men niet doorzoeken kan, en wonderen die men niet tellen kan. |
| 19 Hebr. totdat er geen getal is. Alzo onder in de voor-aangewezen plaats. |
|
10 Die den regen geeft 20op de aarde, en water zendt op de 21straten; |
| 20 Hebr. op het aangezicht der aarde. Alzo in het volgende lid van dit vers, en Job 18:17. |
| Job 18:17 Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straat. |
| 21 Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen straten, die buiten de huizen zijn, maar ook andere plaatsen, die buiten de steden zijn, als velden, akkers, weiden, heerstraten, tuinen, hoven, enz., gelijk dat af te leiden is uit Ps. 144:13. |
| Ps. 144:13 Dat onze winkels vol zijnde, den enen voorraad na den anderen uitgeven; dat onze kudden bij duizenden werpen, ja,
bij tienduizenden op onze hoeven vermenigvuldigen. |
|
11 cOm 22de vernederden te stellen in het hoge, dat de 23rouwdragenden door heil verheven worden. |
| c 1 Sam. 2:7. Ps. 113:7, 8. |
| 1 Sam. 2:7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Ps. 113:7 Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt; Ps. 113:8 Om te doen zitten bij de prinsen, bij de prinsen Zijns volks. |
| 22 Dat is, die verkleind zijn door armoede en allerlei ellende, komende voornamelijk uit gebrek van Gods zegen. |
| 23 Hebr. zwarten; dat is, welke in het zwart gekleed zijn, als degenen die treuren of rouw dragen. Versta dan bedroefden en treurigen. |
|
12 dHij maakt teniet de gedachten der arglistigen, dat hun handen niet 24één ding uitrichten. |
| d Neh. 4:15. Ps. 33:10. Jes. 8:10. |
| Neh. 4:15 Daarna geschiedde het als onze vijanden hoorden, dat het ons bekend was geworden en God hun raad tenietgemaakt had, zo keerden wij allen weder tot den muur, een iegelijk tot zijn werk. Ps. 33:10 De HEERE vernietigt den raad der heidenen, Hij breekt de gedachten der volken. Jes. 8:10 Beraadslaagt een raad, doch hij zal vernietigd worden; spreekt een woord, doch het zal niet bestaan; want God is met ons. |
| 24 Of: niets dat wezen heeft, niets wezenlijks, niets bestendigs, of deugdzaams, of: niets dat iets bijzonders is, of: hun voornemen niet uitrichten. Het Hebreeuwse woord betekent wezen, bestendigheid, iets dat waarlijk is, als hier, Job 11:6; 30:22; insgelijks wet, wijsheid, rede, deugd, overmits deze dingen bestendig, vast en duurzaam zijn, als Job 6:13; 12:16. Spr. 2:7; 3:21; 8:14. |
| Job 11:6 En u bekendmaakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom, weet dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid. Job 30:22 Gij heft mij op in den wind, Gij doet mij daarop rijden; en Gij versmelt mij het wezen. Job 6:13 Is dan mijn hulp niet in mij? En is de wijsheid uit mij verdreven? Job 12:16 Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijne is de dwalende en die doet dwalen. Spr. 2:7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen die oprechtelijk wandelen, Spr. 3:21 Mijn zoon, laat ze niet afwijken van uw ogen; bewaar de bestendige wijsheid en bedachtzaamheid. Spr. 8:14 Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de sterkte. |
|
13 eHij vangt de 25wijzen in hun arglistigheid, dat de raad der 26verdraaiden 27gestort wordt. |
| e 1 Kor. 3:19. |
| 1 Kor. 3:19 Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Want er is geschreven: Hij vat de wijzen in hun arglistigheid; |
| 25 Dat is, die menen wijs te wezen, of: die wijs zijn naar de wereld. Alzo Jes. 44:25. Obadja vs. 8. Matth. 11:25. |
| Jes. 44:25 Die de tekenen der leugendichters vernietigt en de waarzeggers dol maakt; Die de wijzen achterwaarts doet keren en Die hun wetenschap verdwaast; Obadja vs. 8 Zal het niet te dien dage zijn, spreekt de HEERE, dat Ik de wijzen uit Edom en het verstand uit Ezaus gebergte zal doen vergaan? Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. |
| 26 Of: tegenworstelenden. Versta degenen die met verkeerde zinnen woelen en worstelen om hun boosheden in het werk te stellen. Alzo verdraaid, voor verkeerd, Spr. 8:8. |
| Spr. 8:8 Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids noch verkeerds in. |
| 27 Hebr. verhaast, dat is, overhoopgeworpen en verstoord. |
|
14 f28Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij 29in den middag. |
| f Deut. 28:29. |
| Deut. 28:29 Dat gij op den middag zult omtasten gelijk als een blinde omtast in het donker, en zult uw wegen niet voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn. |
| 28 Versta hiermede, dat zij in de allerklaarste zaken blind zijn en zonder beleid van een recht verstand, hoewel zij zich gelaten zeer wijs en scherpzinnig te wezen. Vgl. Deut. 28:28. |
| Deut. 28:28 De HEERE zal u slaan met onzinnigheid en met blindheid, en met verbaasdheid des harten; |
| 29 Dat is, als het allerklaarst is. Vgl. Deut. 28:29. Job 11:17. Jes. 59:10. Jer. 15:8. Alzo wordt de middag genomen voor hetgeen dat zeer klaar is Ps. 37:6. |
| Deut. 28:29 Dat gij op den middag zult omtasten gelijk als een blinde omtast in het donker, en zult uw wegen niet voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn. Job 11:17 Ja, uw
tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn. Jes. 59:10 Wij tasten naar den wand gelijk de blinden, en gelijk die geen ogen hebben, tasten wij; wij stoten ons in den middag als in de schemering, wij zijn in woeste plaatsen gelijk de doden. Jer. 15:8 Hun weduwen zijn Mij meerder geworden dan zand der zeeën; Ik heb hun over de moeder doen komen een jongeling, een verwoester op den middag; Ik heb hem haastelijk haar doen overvallen, de stad met verschrikkingen. Ps. 37:6 En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als den middag. |
|
15 Maar Hij verlost den 30behoeftige van het zwaard, van 31hun mond, en van de hand des sterken. |
| 30 Dat is, den armen mens, die van de goddelozen verdrukt zijnde, de hulp des Heeren vandoen heeft, en wordt in het volgende vers arm genaamd, met een woord, in het oorspronkelijke betekenende niet alleen schaarsheid van middelen, maar ook zwakheid des lichaams, 2 Sam. 13:4. Ps. 41:2. |
| 2 Sam. 13:4 Die zeide tot hem: Waarom zijt gij van morgen tot morgen zo mager, gij koningszoon, zult gij het mij niet te kennen geven? Toen zeide Amnon tot hem: Ik heb Thamar, de zuster van mijn broeder Absalom, lief. Ps. 41:2 Welgelukzalig is hij die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads. |
| 31 Te weten der waanwijzen en listigen, van dewelke vers 13 gesproken is, kwade lasteringen, dreigementen en wrede raadslagen. |
| vers 13 Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid, dat de raad der verdraaiden gestort wordt. |
|
16 gZo is voor den arme 32verwachting, en 33de boosheid stopt haar mond toe. |
| g Ps. 107:42. |
| Ps. 107:42 De oprechten zien het en zijn verblijd, maar alle ongerechtigheid stopt haar mond. |
| 32 Dat is, goed dat te verwachten is; alzo Job 8:13; 11:18; 17:15. |
| Job 8:13 Alzo zijn de paden van allen die God vergeten, en de verwachting des huichelaars zal vergaan; Job 11:18 En gij zult vertrouwen, omdat er verwachting zijn zal; en gij zult graven, gerustelijk zult gij slapen. Job 17:15 Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen? |
| 33 Dat is, de bozen staan verstomd en bedwelmd, door de verwondering van Gods oordelen, als voor het hoofd geslagen zijnde. Zie deze manier van spreken ook Ps. 107:42. |
| Ps. 107:42 De oprechten zien het en zijn verblijd, maar alle ongerechtigheid stopt haar mond. |
|
17 hZie, gelukzalig is de 34mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des 35Almachtigen niet. |
| h Spr. 3:11, 12. Hebr. 12:5. Jak. 1:12. Openb. 3:19. |
| Spr. 3:11 Mijn zoon, verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding; Spr. 3:12 Want de HEERE kastijdt dengene dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon in denwelken hij een welbehagen heeft. Hebr. 12:5 En gij hebt vergeten de vermaning die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijk niet als gij van Hem bestraft wordt; Jak. 1:12 Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben. Openb. 3:19 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig en bekeer u. |
| 34 Van het Hebreeuwse woord zie Job 4 op vers 17. |
| Job 4:17 (kt.) Zou een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maker? |
| 35 Zie Gen. 17 op vers 1. |
| Gen. 17:1 (kt.) ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. |
|
18 iWant Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen. |
| i Deut. 32:39. 1 Sam. 2:6. Hos. 6:1. |
| Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. 1 Sam. 2:6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen. Hos. 6:1 KOMT en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden. |
|
19 kIn 36zes benauwdheden 37zal Hij u verlossen, en 38in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. |
| k Ps. 91:3, enz. |
| Ps. 91:3 Want Hij zal u redden van den strik des vogelvangers, van de zeer verderfelijke pestilentie. |
| 36 Een zeker getal voor een onzeker. Zie Lev. 26 op vers 8. De zin is, dat God den Zijnen in vele benauwdheden bijstand zal bewijzen; ja, in zeer vele Zijn hand zo laten blijken, dat het kwaad hetwelk men vreesde, niet over hen zal komen. Zie gelijke manier van een groot en onzeker getal zekerlijk te stellen Spr. 6:16; 24:16; 30:18, 29. |
| Lev. 26:8 (kt.) Vijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. Spr. 6:16 Deze zes haat de HEERE, ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: Spr. 24:16 Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan, maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen. Spr. 30:18 Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet: Spr. 30:29 Deze drie maken een goeden tred, ja, vier zijn er die een goeden gang maken: |
| 37 Te weten, zo gij op Hem door het geloof vertrouwt, Hem door het gebed aanroept en door ware bekering uw leven naar Zijn geboden aanstelt. |
| 38 Anders: in zeven. Dat hier eerst het getal van zes, en daarna van zeven gesteld wordt, dient eigenlijk tot uitbreiding en versiering der taal. Vgl. Spr. 6:16; 30:15, 18, 21, 29. |
| Spr. 6:16 Deze zes haat de HEERE, ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: Spr. 30:15 De bloedzuiger heeft twee dochters: Geef, geef. Deze drie dingen worden niet verzadigd, ja,
vier zeggen niet: Het is genoeg: Spr. 30:18 Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet: Spr. 30:21 Om drie dingen ontroert zich de aarde, ja, om vier die zij niet dragen kan: Spr. 30:29 Deze drie maken een goeden tred, ja, vier zijn er die een goeden gang maken: |
|
20 In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog 39van het geweld des zwaards. |
| 39 Hebr. van de handen des zwaards, dat is, van het geweld des oorlogs of der wapenen. Alzo Ps. 63:11. Insgelijks van de hand des grafs, Ps. 49:16; van de hand des striks, Ps. 141:9; nog van de hand des grafs, Hos. 13:14; alzo van de hand des leeuws en des beers, 1 Sam. 17:37; van de hand des honds, Ps. 22:21, enz. |
| Ps. 63:11 Men zal hen storten door het geweld des zwaards; zij zullen den vossen ten deel worden. Ps. 49:16 Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen; want Hij zal mij opnemen. Sela. Ps. 141:9 Bewaar mij voor het geweld des striks dien zij mij gelegd hebben, en voor de valstrikken der werkers der ongerechtigheid. Hos. 13:14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. O dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn. 1 Sam. 17:37 Verder zeide David: De HEERE, Die mij van de hand des leeuws gered heeft en uit de hand des beers, Die zal mij redden uit de hand van dezen Filistijn. Toen zeide Saul tot David: Ga heen en de HEERE zij met u. Ps. 22:21 Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. |
|
21 40Tegen den gesel der tong zult gij verborgen wezen, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt. |
| 40 Dat is, tegen de lasterwoorden, achterklappingen en leugentalen, waardoor de kwaadsprekende mensen tegen de vromen overal uitbreken en woeden. Anders: In, dat is, als gij gelasterd wordt, of: Van. |
|
22 Tegen de verwoesting en tegen den honger 41zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen. |
| 41 Dat is, gij zult hen belachen, verachten, en daarom niet bezwaard zijn. Lachen, voor verachten, als Job 39:10, 25. Ps. 2:4; 37:13. Spr. 31:25. |
| Job 39:10 Hij belacht het gewoel der stad; het menigerlei getier des drijvers hoort hij niet. Job 39:25 Het belacht de vrees en wordt niet ontsteld, en keert niet weder vanwege het zwaard. Ps. 2:4 Die in den hemel woont, zal lachen; de Heere zal hen bespotten. Ps. 37:13 De Heere belacht hem, want Hij ziet dat zijn dag komt. Spr. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. |
|
23 Want met de 42stenen des velds 43zal uw verbond zijn, len het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. |
| 42 Te weten, opdat gij u aan dezelve niet stoot. De zin is, dat hij van alle gevaren vrij zou zijn, voornamelijk gaande en reizende door het land heen. Sommigen verstaan door de stenen harde, wrede en moedwillige mensen, die God de Heere in den toom zou houden, opdat de vromen daarvan geen schade zouden lijden. Vgl. Ps. 91:12. |
| Ps. 91:12 Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot. |
| 43 Dat is, gij zult geen schade daarvan lijden. Zie dezelfde manier van spreken Jes. 28:15, alwaar de goddelozen zeggen, dat zij met den dood en de hel een verbond gemaakt hadden; willende zo te verstaan geven dat zij daarvan niet zouden beschadigd worden. Zie ook Hos. 2:17. |
| Jes. 28:15 Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond met den dood gemaakt, en met de hel hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, zal hij tot ons niet komen; want wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld en onder de valsheid hebben wij ons verborgen. Hos. 2:17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. |
| l Hos. 2:17. |
| Hos. 2:17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. |
|
24 En gij zult 44bevinden dat uw 45tent in 46vrede is; en gij zult uw woning 47verzorgen, en 48zult niet feilen. |
| 44 Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen Gen. 3:7; 8:11. Num. 14:34. Alzo in het volgende vers. |
| Gen. 3:7 Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgenboombladeren tezamen en maakten zich schorten. Gen. 8:11 En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en zie, een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach dat de wateren van boven de aarde gelicht waren. Num. 14:34 Naar het getal der dagen in dewelke gij dat land verspied hebt, veertig dagen, elken dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtigheden dragen, veertig jaar, en zult gewaarworden Mijn afbreking. |
| 45 Dat is, huis of woning, gelijk het volgende woord uitwijst; alzo Job 8:22; 11:14, enz. Zie ook 2 Kon. 13 op vers 5. |
| Job 8:22 Uw haters zullen met schaamte bekleed worden, en de tent der goddelozen zal niet meer zijn. Job 11:14 Indien er ondeugd in uw hand is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten niet wonen. 2 Kon. 13:5 (kt.) (Zo gaf de HEERE Israël een verlosser, dat zij van onder de hand der Syriërs uitkwamen; en de kinderen Israëls woonden in hun tenten als tevoren. |
| 46 Dat is, voorspoed en welstand. Zie Gen. 37 op vers 14. |
| Gen. 37:14 (kt.) En hij zeide tot hem: Ga toch heen; zie naar den welstand van uw broederen en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal van Hebron, en hij kwam te Sichem. |
| 47 Hebr. bezoeken; dat is, voorzien, gadeslaan en acht daarop geven, volbrengende uw schuldigen plicht jegens uw huisgezin. Alzo wordt God gezegd te bezoeken Zijn volk, Ruth 1:6, als Hij het spijze heeft gegeven; den mens, Ps. 8:5, als Hij zorg voor hem draagt; Zijn wijnstok, Ps. 80:15, als Hij hem beschermt tegen de vijanden. Vgl. Gen. 21 op vers 1. |
| Ruth 1:6 Toen maakte zij zich op met haar schoondochters en keerde weder uit de velden van Moab; want zij had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hun brood. Ps. 8:5 Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? Ps. 80:15 O God der heirscharen, keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok, Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
| 48 Dat is, doende uw schuldigen plicht in het voorstaan en verzorgen van uw huis, zult gij geen fout hebben; aangezien de Heere al uw doen zal laten wel gelukken. Het Hebreeuwse woord chata wordt ook voor feilen of missen genomen Richt. 20:16. Zie de aant. aldaar. |
| Richt. 20:16 Onder al dit volk waren zevenhonderd uitgelezen mannen welke links waren; deze allen slingerden met een steen op een haar, dat het hun niet miste. |
|
25 Ook zult gij bevinden dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw 49spruiten als het kruid der aarde. |
| 49 Dat is, kinderen, die uit u en de uwen zullen voortkomen. Alzo Job 21:8; 27:14. Jes. 22:24; 48:19. |
| Job 21:8 Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen. Job 27:14 Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden. Jes. 22:24 En men zal aan hem hangen alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen en der afkomelingen, ook
alle kleine vaten, van de vaten der bekers af, zelfs tot al de vaten der flessen. Jes. 48:19 Ook zou uw zaad geweest zijn als het zand, en die uit uw ingewanden voortkomen als deszelfs steentjes; welks naam niet zou worden afgehouwen noch verdelgd van voor Mijn aangezicht. |
|
26 Gij zult in ouderdom ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd 50opgevoerd wordt. |
| 50 Hebr. opgaat, opklimt. Deze gelijkenis wordt genomen van vruchten, dewelke in den tijd van den oogst uit den akker verzameld zijnde, tezamen in grote hopen opeengelegd en daarna ingevoerd worden; want gelijk deze niet dan volrijp zijnde zo opeengestapeld worden en op den dorsvloer gebracht, alzo is het, dat de vromen in hun vollen ouderdom, wanneer die hun tot een zegen verstrekt, onverdrietelijk geraken tot hun graf, hetwelk een aardhoop genaamd wordt Job 21:32. |
| Job 21:32 Eindelijk wordt hij naar de graven gebracht, en is gedurig in den aardhoop. |
|
27 Zie dit, wij hebben het doorzocht, het is alzo; hoor het en bemerk gij het 51voor u. |
| 51 Dat is, tot uw best. |