Statenvertaling.nl

sample header image

Job 4 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Job 4

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Elifaz, om Job antwoord te geven, berispt hem van onverduldigheid, vs. 1, enz. Stelt hem de gerechtigheid Gods voor, om te tonen dat God hem vanwege zijn zonden strafte, 7. Hij verhaalt hem een visioen of verschijning eens engels, 12. Mitsgaders deszelfs aanspraak, menende die op de zaak van Job wel te passen, 17. Job wordt vermaand tot ootmoed en bekering, 18.
 
Elifaz vermaant Job
1 TOEN antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
2 Zo wij een woord 1opnemen tegen u, zult gij 2verdrietig zijn? Nochtans, 3wie zal zich van woorden kunnen onthouden?
1 Het Hebreeuwse woord nasah is voor opheffen genomen Ps. 4:7. Gelijke manieren van spreken zijn Num. 23:7. Job 27:1. Anders: Zo wij een woord verzoeken tot u, of aan u, namelijk te spreken. verwijsteksten
2 Hebr. eigenlijk: moede of vermoeid worden, dat is, kwalijk tevreden zijn. Dit vrezen zij, merkende in Job enige tekenen van onverduldigheid, van dewelke zij begonnen kwalijk te oordelen.
3 Te weten die acht geven op de woorden die gij uit uw mond hebt laten gaan, en op de eer des Allerhoogsten, die wij voorstaan. Onder een schijn van Goddelijken ijver strijkt Elifaz een verkeerd oordeel over zijn vriend, den vromen Job.
 
3 Zie, gij hebt velen onderwezen, en gij hebt 4slappe handen gesterkt;
4 Versta de mensen die traag waren in het volbrengen van hun schuldigen plicht, voornamelijk wanneer hun een zwaar kruis en lijden bejegend was. Vgl. Jes. 35:3. De handen worden gezegd te verslappen, als der mensen moed en kracht vergaat. Zie 2 Sam. 4 op vers 1. verwijsteksten
 
4 Uw woorden hebben 5den struikelende opgericht, en de 6krommende knieën hebt gij vastgesteld;
5 Dat is, die door ongeloof, mistrouwen, onverduldigheid en murmurering op den weg der godzaligheid gevallen waren, dat is, gezondigd hadden. Zie van zulken geestelijken val Spr. 25:26. 1 Kor. 10:12. Gal. 6:1. verwijsteksten
6 Die vanwege hun grote zwakheid door sterke vertroostingen moesten ondersteund worden, om onder het kruis niet te bezwijken. Vgl. Jes. 35:3. verwijsteksten
 
5 Maar nu komt het 7aan u en gij 8zijt verdrietig; het raakt tot u en gij wordt beroerd.
7 Te weten het kwaad der straf, in hetwelk, als gij anderen placht gesteld te zien, gij dezelve onderwezen, gesterkt, vermaand en getroost hebt; daarom is het wonder, dat gij dit nu aan uzelven niet weet te doen.
8 Of: bezwijkt; te weten onder den last van het lijden.
 
6 Was niet uw 9vreze Gods uw 10hoop, en de oprechtheid uwer wegen uw verwachting?
9 Dat is, uw godvruchtigheid en religie.
10 Te weten waarop gij steundet, dat is, een oorzaak om loon voor uw godvruchtigheid te hopen en te genieten. De zin is: Hebt gij niet gehoopt, als gij God zoudt vrezen, dat Hij u altijd goeddoen zou? Maar dat is nu niet geschied. Denk dan dat uw vreze Gods niet oprecht is geweest, maar een geveinsde huichelarij. Het Hebreeuwse woord is ook voor hoop genomen Job 8:14; 31:24. Ps. 78:7. Spr. 3:26. verwijsteksten
 
7 Gedenk toch, wie is de onschuldige die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd?
8 Maar gelijk als ik gezien heb: a11die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve.
a Job 15:35. Ps. 7:15. Spr. 22:8. Jes. 59:4. Hos. 10:13. Gal. 6:7, 8. verwijsteksten
11 Dat is, die goddelooslijk leven en anderen mensen kwaad doen, zullen eindelijk om hun misdaden van God gestraft worden. Zie gelijke manier van spreken Job 15:35. Ps. 7:15. Spr. 22:8. Jes. 59:4. Hos. 10:13. Gal. 6:7, 8. verwijsteksten
 
9 bVan den 12adem Gods vergaan zij, en van 13het geblaas van Zijn neus worden zij verdaan.
b Jes. 11:4. verwijsteksten
12 Dit wordt van God bij gelijkenis gesproken, om Zijn kracht en rechtvaardigheid te beter uit te drukken. De adem Gods betekent Zijn kracht, die Hij gebruikt naar Zijn wil, en zo licht kan uitvoeren als een mens zijn adem kan laten gaan. Vgl. Job 33:4; 37:10. Jes. 30:33. verwijsteksten
13 Versta Zijn gramschap en toornigheid. Vgl. Job 15:30, en de aant. verwijsteksten
 
10 14De brulling des leeuws en de stem des fellen leeuws, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken.
14 De zin is: Gelijk God de wrede en gruwzame dieren bedwingt en verdoet, dat Hij ook alzo de boze tirannen en goddeloze mensen, die hier bij leeuwen vergeleken worden, weet in den toom te houden en te verdoen. Anders: Van de brulling des leeuws en de stem des fellen leeuws vergaan zij, en van de tanden, enz., worden zij vermalen, te weten de goddelozen. De zin is: Zo hen God niet verderft door henzelven, of door anderen, of door enige levenloze schepselen, verderft Hij hen door de wilde dieren.
 
11 15De oude leeuw vergaat, omdat er geen roof is, en de jongen eens oudachtigen leeuws worden verstrooid.
15 Dat is, gelijk de leeuwen, hoewel zij geweldig en moedig zijn, Job 39:1, nochtans eindelijk vergaan door het een of ander middel, alzo nemen ook de goddeloze tirannen door Gods rechtvaardig oordeel hun einde. verwijsteksten
 
12 Voorts is tot mij een 16woord 17heimelijk gebracht, en mijn oor heeft een 18weinigje daarvan gevat.
16 Dat is, een leer en openbaring Gods, op dezen handel wel passende.
17 Hebr. gestolen of steelswijze gekomen, dat is, heimelijk en in het verborgen toegebracht, om van mij waargenomen en welbewaard te worden.
18 Of: stukje.
 
13 Onder de 19gedachten 20van de gezichten des nachts, als diepe slaap valt op de mensen,
19 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk takken, als Jes. 17:6; 27:11, maar hier wordt het genomen bij gelijkenis voor gedachten, als Job 20:2. Zie ook 1 Kon. 18:21, en de aant. daarop. Want gelijk de takken van den stam des booms voortkomen, alzo ook komen de gedachten voort van den zin of het hart des mensen. verwijsteksten
20 Of: uit de gezichten, dat is, die uit de gezichten des nachts voortkomen. Anders: naar de gezichten des nachts. Versta door deze, die des nachts den mensen in den slaap of buiten denzelven vertoond worden. Zie van de gezichten Gen. 15 op vers 1; 46 op vers 2. verwijsteksten
 
14 21Kwam mij schrik en beving over, en verschrikte de 22veelheid mijner beenderen;
21 Dewelke pleegt te bejegenen dengenen dien God óf Zelf, óf door Zijn engelen verschijnt, om hem tot aandacht en eerbied te bereiden. Vgl. Ex. 3:6, en de aant. verwijsteksten
22 Dat is, al mijn beenderen.
 
15 Toen 23ging voorbij mijn aangezicht een 24geest; hij deed het haar 25mijns vleses te berge rijzen.
23 Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Job 9:11, 26; 11:10. verwijsteksten
24 Dat is, een goede engel des Heeren, om hem te verklaren hetgeen volgt vers 17. verwijsteksten
25 Dat is, mijns hoofds.
 
16 26Hij stond, doch ik kende zijn gedaante niet; een beeltenis was voor mijn ogen; 27er was stilte, en ik hoorde een stem, zeggende:
26 Te weten de geest.
27 Vgl. hiermede 1 Kon. 19:12, 13, en de aant. daarop. verwijsteksten
 
17 Zou een 28mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan 29zijn Maker?
28 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk den mens die vol zwakheid en broosheid en aan vele ellendigheden onderworpen is, na dewelke eindelijk de dood volgt.
29 Dat is, God, Die hem gemaakt en geschapen heeft. Alzo Deut. 32:15. Job 35:10. Spr. 14:31; 22:2. Jes. 17:7. Hos. 8:14. verwijsteksten
 
18 Zie, cop Zijn 30knechten zou Hij niet 31vertrouwen, hoewel Hij in Zijn engelen 32klaarheid gesteld heeft;
c Job 15:15. 2 Petr. 2:4. verwijsteksten
30 Versta de heilige engelen, die voor Hem staan om Zijn wil uit te voeren, Ps. 103:20, 21. verwijsteksten
31 Dat is, Hij zou niet steunen op de kloekheid en de gaven die in hen geschapen zijn, wanneer zij afgezonderd waren van de gedurige zorg en bewaring, waardoor Hij hen in hun staat onderhoudt. Gelijke manier van spreken is Job 15:15. verwijsteksten
32 Waardoor verstaan wordt de volmaaktheid der gaven en deugden die God in de heilige engelen heeft geschapen. Want hoewel zij uitnemend zijn, zo zijn zij nochtans niet te vergelijken met de volmaaktheid van den Schepper, omdat zij zonder Dezes gedurige genade en kracht in zichzelven veranderlijk zijn. In welken zin Elifaz ook Job 15:15 zegt, dat de hemelen in de ogen des Heeren niet zuiver zijn, namelijk met Zijn oneindige volmaaktheid vergeleken zijnde. Anders: en Zijn engelen zou Hij dwaasheid opleggen; dat is, Hij zou hen voor dwaas houden, indien zij zich rechtvaardiger zouden houden dan God; gelijk Elifaz meende dat Job van zichzelven gezegd had. Of Hij zou hun dwaasheid kunnen toeschrijven, wanneer Hij van dezelve oordeelde naar hun natuur buiten Zijn gave waardoor Hij hen geduriglijk in hun staat onderhoudt; anders bevindt Hij dat zij wel tot zottigheid en onzinnigheid zouden kunnen vervallen; of: Hij zou hun dwaasheid kunnen toeschrijven in vergelijking van Zijn oneindige wijsheid en majesteit. verwijsteksten
 
19 Hoeveel te min 33op degenen die 34lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is; zij 35worden verbrijzeld 36vóór de motten.
33 Te weten, vertrouwt Hij, namelijk God. Anders: Hoeveel te meer vertrouwt Hij niet, of: Hoeveel te meer legt Hij dwaasheid op degenen, enz.
34 Hebr. huizen des leems. Versta door deze de lichamen der mensen, die oorspronkelijk uit aarde en slijk gemaakt zijn, Gen. 2:7. 1 Kor. 15:47. Zo worden ook dezelve lichamen bij huizen en woningen vergeleken, 2 Kor. 5:1. Sommigen verstaan het van de aardse woning der mensen, gesteld tegen de hemelse woningen der engelen. verwijsteksten
35 Hebr. verbrijzelen, dat is, verbrijzeld worden. Alzo Job 7:3: hebben mij besteld, voor zijn of worden mij besteld. Job 34:20: nemen weg, voor wordt weggenomen. Spr. 6:30: verachten, voor veracht wordt. Luk. 12:20: zal eisen, voor zal geëist worden, enz. verwijsteksten
36 Hebr. voor het aangezicht ener mot, dat is, zeer haastelijk, eerder en lichter dan een mot verteerd wordt, dewelke door een kleine aanwrijving verbroken wordt. De woorden voor het aangezicht betekenen hier niet de plaats, maar den tijd, als Gen. 27:7; 29:26; 36:31. Anderen verstaan daardoor van de motten. verwijsteksten
 
20 37Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld; 38zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid.
37 Dat is, geduriglijk door den gansen tijd huns levens worden zij door allerlei ellende en plagen verpletterd.
38 Dat is, zonder dat iemand zulks waarneemt of enige remedie daartoe brengt. Hebr. omdat niet is, die zijn hart tot hen stelt. Vgl. Job 23:6, en zie deze manier van spreken in haar geheel Job 1:8, en in de aant. verwijsteksten
 
21 Verreist niet hun 39uitnemendheid 40met hen? Zij sterven, maar niet 41in wijsheid.
39 Versta hierdoor al hetgeen waardoor de mensen hier onder elkander plegen uit te steken en verheven te worden.
40 Of: die in hen is.
41 Dat is, zonder de ware kennis en vreze Gods, die het beginsel, ja, de hoofdsom is van de ware wijsheid, Spr. 1:7. Vgl. Ps. 49:21. verwijsteksten

Einde Job 4