Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Gods grote werken |
1 OOK beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats. |
2 Hoort met aandacht ade beweging Zijner stem, en het geluid dat uit Zijn mond uitgaat. a Ps. 29:3. |
a Ps. 29:3 De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren. |
3 Dat zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht over de einden der aarde. |
4 Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden. |
5 God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; bHij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet. b Job 5:9; 9:10; 36:26. |
b Job 5:9 Die grote dingen doet die men niet doorzoeken kan, wonderen die men niet tellen kan; Job 9:10 Die grote dingen doet die men niet doorzoeken kan, en wonderen die men niet tellen kan. Job 36:26 Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren. |
6 cWant Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en tot
den plasregen des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke regens. c Ps. 147:16. |
c Ps. 147:16 Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit den rijm als as. |
7 Dan
zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat hij kenne al de lieden zijns werks. |
8 En het gedierte gaat in loerplaatsen, en blijft in zijn holen. |
9 Uit de binnenkamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden de koude. |
10 dDoor Zijn geblaas geeft God den vorst, zodat de brede wateren verstijfd worden. d Job 38:29, 30. Ps. 147:17, 18. |
d Job 38:29 Uit wiens buik komt het ijs voort? En wie baart den rijm des hemels? Job 38:30 Als met een steen verbergen zich de wateren, en het vlakke des afgronds wordt omvat. Ps. 147:17 Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude? Ps. 147:18 Hij zendt Zijn woord, en doet ze smelten; Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien heen. |
11 Ook vermoeit Hij de dikke wolk door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts. |
12 Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt op het vlakke der wereld, op de aarde. |
13 Hetzij dat Hij die tot eeen roede, of tot Zijn land, of tot weldadigheid beschikt. e Ex. 9:18, 23. 1 Sam. 12:18, 19. Ezra 10:9. Job 36:31. |
e Ex. 9:18 Zie, Ik zal morgen omtrent dezen tijd een zeer zwaren hagel doen regenen, desgelijks in Egypte niet geweest is van dien dag af dat het gegrond is, tot nu toe. Ex. 9:23 Toen strekte Mozes zijn staf naar den hemel; en de HEERE gaf donder en hagel, en het vuur schoot naar de aarde; en de HEERE liet hagel regenen over Egypteland. 1 Sam. 12:18 Toen Samuël den HEERE aanriep, zo gaf de HEERE donder en regen te dien dage; daarom vreesde al het volk zeer den HEERE en Samuël. 1 Sam. 12:19 En al het volk zeide tot Samuël: Bid voor uw knechten den HEERE uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben. Ezra 10:9 Toen verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen; het was de negende maand, op den twintigste in de maand. En al het volk zat op de straat van Gods huis, sidderende om deze zaak en vanwege de plasregens. Job 36:31 Want daardoor richt Hij de volken; Hij geeft spijze in overvloed. |
14 Neem dit, o Job, ter ore; sta en aanmerk de wonderen Gods. |
15 Weet gij wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen? |
16 Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken, de wonderheden Desgenen Die volmaakt is in wetenschappen? |
17 Hoe uw klederen warm worden, als Hij de aarde stil maakt uit het zuiden? |
18 fHebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn als een gegoten spiegel? f Gen. 1:6. |
f Gen. 1:6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. |
19 Onderricht ons wat wij Hem zeggen zullen, want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis. |
20 Zal het Hem verteld worden, als ik zo zou spreken? Denkt iemand dat? Gewisselijk, hij zal verslonden worden. |
21 En nu ziet men het licht niet, als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat en dien zuivert; |
22 Als van het noorden het goud komt; maar bij God is een vreselijke majesteit. |
23 Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden, Hij is ggroot van kracht; doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet. g Job 9:4; 12:13, 16; 36:5. Ps. 99:4. |
g Job 9:4 Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? Job 12:13 Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand. Job 12:16 Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijne is de dwalende en die doet dwalen. Job 36:5 Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht des harten. Ps. 99:4 En de sterkte des Konings, Die het recht liefheeft. Gij hebt billijkheden bevestigd, Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob. |
24 Daarom vrezen Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van hart aan. |