Statenvertaling.nl

sample header image

Job 37 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Job 37

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Elihu spreekt nog van andere grote werken Gods, als van den donder, bliksem, sneeuw, regen, wind, vorst, wolken, vs. 1, enz. Door deze en andere dingen vermaant hij Job de hoge en schrikkelijke Majesteit Gods te vereren, en der mensen onwetendheid, onvermogen en ijdelheid te belijden, 14.
 
Gods grote werken
1 OOK beeft 1hierover mijn hart, en 2springt op uit zijn plaats.
1 Te weten over de werken Gods die ik nu verhalen zal.
2 Hebr. wordt verzet of versteld.
 
2 3Hoort met aandacht ade beweging 4Zijner stem, en het 5geluid 6dat uit Zijn mond uitgaat.
3 Hebr. Horende hoort.
a Ps. 29:3. verwijsteksten
4 Te weten Gods. Versta den donder. Alzo vss. 4, 5. Ps. 29:3. verwijsteksten
5 Anders: gerommel, of: gedreun. Hebr. spraak.
6 Dat is, dat door Zijn bevel geschiedt. Vgl. Deut. 8:3 en de aant. verwijsteksten
 
3 7Dat zendt 8Hij rechtuit onder den gansen hemel, en 9Zijn licht over de 10einden der aarde.
7 Te weten het geluid des donders.
8 Te weten God.
9 Dat is, Gods bliksem en weerlicht. Alzo Job 36:30. verwijsteksten
10 Hebr. vleugelen. Alzo Job 38:13. Jes. 11:12. verwijsteksten
 
4 11Daarna brult Hij met 12de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt 13die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden.
11 Te weten na het zenden des lichts, vermeld in het voorgaande vers.
12 Dat is, met den donder. Elihu wil niet zeggen, dat het geklater des donders natuurlijk geschiedt na den bliksem, maar hij ziet op hetgeen dat de mensen eerst gewaarworden; want het licht des bliksems valt eer in het gezicht dan het geluid des donders in de oren.
13 Te weten regen, hagel, wind en ander onweder, dat met den donder pleegt verenigd te zijn. Of men kan invoegen het woord die bliksemen.
 
5 God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; bHij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet.
b Job 5:9; 9:10; 36:26. verwijsteksten
 
6 cWant Hij 14zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en tot 15den plasregen des regens; dan is er de 16plasregen Zijner sterke regens.
c Ps. 147:16. verwijsteksten
14 Gods zeggen is Zijn doen. Zie Gen. 1 op vers 3. verwijsteksten
15 Te weten, gebiedt God dat hij op de aarde vallen zou.
16 Hebr. de plasregen der regens Zijner sterkte.
 
7 17Dan 18zegelt Hij de hand 19van ieder mens toe, opdat hij 20kenne al de lieden zijns werks.
17 Te weten als het zeer sneeuwt of regent.
18 Dat is, sluit de handen toe, dat zij op het veld niet werken kunnen door het onweder. Hebr. in of op de hand.
19 Dat is, van alle landbouwers.
20 Dat is, opdat de landbouwer, door de gelegenheid van den stilstand van het werk, uit eenieder zijner werklieden te huis op zijn gemak vernemen zou, hoe het met hun ganse werk te velde gesteld is. Anders: tot kennis aller mensen, die Hij gemaakt heeft.
 
8 21En het gedierte gaat in 22loerplaatsen, 23en blijft in zijn holen.
21 Te weten als het onweder is; gelijk in het voorgaande vers.
22 Het Hebreeuwse woord betekent zulke plaatsen, waarin de beesten niet alleen schuilen voor het onweder, maar ook loeren op hun aas. Vgl. Job 39:2. verwijsteksten
23 Hebr. woont in zijn woningen.
 
9 Uit de 24binnenkamer komt de wervelwind, en van de 25verstrooiende winden de koude.
24 Vgl. Job 9:9 en de aant. Sommigen verstaan de dikke wolken of andere verborgen schatkameren, waaruit de winden voortkomen. verwijsteksten
25 Die uit het noorden komen.
 
10 dDoor 26Zijn geblaas geeft God den vorst, zodat de 27brede wateren verstijfd worden.
d Job 38:29, 30. Ps. 147:17, 18. verwijsteksten
26 Versta den wind, die ook zo genaamd wordt 2 Sam. 22:16. Ps. 18:16. Hebr. Door het geblaas Gods geeft Hij den vorst. verwijsteksten
27 Hebr. de breedte der wateren in klontering, of pranging, of drukking, of stijvigheid en vastigheid is, dat is, vast ineengedrongen en geklonterd door de koude.
 
11 Ook vermoeit Hij de dikke wolk 28door klaarheid; Hij verstrooit 29de wolk Zijns lichts.
28 Namelijk door die door het schijnsel der zon te verdunnen, te verdelen en te verstrooien. Anders: door bevochtiging der aarde; dat is, als Hij de wolken zeer ontsluit, om water uit te gieten; waardoor de wolken bij gelijkenis van degenen die veel werk doen, worden gezegd vermoeid te worden.
29 Dat is, waardoor Hij licht en klaarheid voortbrengt, als zij verstrooid is. Of versta de wolk van Zijn weerlicht of bliksem, waardoor God het weerlicht of den bliksem doet voortschieten. Anders: Hij verstrooit de wolken Zijns regens. Vgl. Job 36:30, met de aantt. verwijsteksten
 
12 30Die keert zich dan naar Zijn 31wijzen raad 32door ommegangen, dat 33zij doen al wat Hij ze 34gebiedt 35op het vlakke der wereld, op de aarde.
30 Te weten de wolk van dewelke in het voorgaande vers gesproken is.
31 Het Hebreeuwse woord betekent meest vlijtige kloekheid en overleg in het regeren; gelijk de stuurlieden ter zee met bijzondere behendigheid hun schip weten te sturen en ter gewenste plaats te brengen. Alzo hier, Spr. 1:5; 11:14; 20:18; 24:6. Elders wordt het in het kwade genomen voor des bozen listige en verdorven raadslagen, als Spr. 12:5. verwijsteksten
32 Te weten, waardoor de wolk van het ene oord der lucht in het andere gedreven wordt, geleid zijnde door Gods voorzienigheid naar de orde die Hij in de natuur gesteld heeft.
33 Te weten niet alleen de wolk, maar ook al de andere voorverhaalde schepselen, als de winden, de sneeuw, den vorst, de regen, enz.
34 Dat is, al wat Hij daardoor doet. Zie Job 36 op vers 32. verwijsteksten
35 Hebr. op het aangezicht der aarde. Vgl. Gen. 1 op vers 2. verwijsteksten
 
13 Hetzij dat Hij 36die tot eeen 37roede, of tot 38Zijn land, of tot 39weldadigheid 40beschikt.
36 Te weten de wolk.
e Ex. 9:18, 23. 1 Sam. 12:18, 19. Ezra 10:9. Job 36:31. verwijsteksten
37 Dat is, kastijding en straf voor de mensen. Zie Job 9 op vers 34. verwijsteksten
38 Dat is, om het land met al de andere schepselen die daarin zijn, naar Zijn goed welbehagen te bezoeken. Zij worden Godes genaamd, omdat zij Hem toebehoren, zijnde van Hem geschapen.
39 Te weten om die jegens de mensen te bewijzen.
40 Hebr. doet vinden.
 
14 Neem dit, o Job, ter ore; sta en aanmerk de wonderen Gods.
15 Weet gij wanneer God over 41dezelve 42orde stelt, en het 43licht Zijner wolk laat schijnen?
41 Te weten wolken. Anders: wonderen.
42 Te weten om door dezelve te werken; of: op die Zijn hart stelt; dat is, acht geeft, met een voornemen om door dezelve Zijn weldaden te bewijzen of oordelen uit te voeren.
43 Dat is, den bliksem en het weerlicht, alzo vers 3 en Job 36:30. Hij wil zeggen, dewijl Job zodanige natuurlijke dingen ten volle niet kon begrijpen, dat hij nog veelmin den grond van Gods oordelen kon uitvinden. verwijsteksten
 
16 Hebt gij wetenschap van de 44opwegingen der dikke wolken, de wonderheden 45Desgenen Die volmaakt is in wetenschappen?
44 Dat is, van de manier op dewelke de wolken in de lucht worden opgehangen, als in een gelijke weegschaal, dat zij niet ten enenmale nedervallen op de aarde.
45 Dat is, Gods, Wiens wijsheid volkomen is in het beschikken, en kracht in het uitvoeren van al Zijn werken. Vgl. 1 Sam. 2:3. verwijsteksten
 
17 46Hoe uw klederen warm worden, als 47Hij de aarde 48stil maakt 49uit het zuiden?
46 Alsof hij zeide: Kunt gij ook dit geringe stuk ten volle wel begrijpen, hoe de kleding aan uw lijf warm wordt door de verwarmde lucht? Wel is waar dat Job enigszins dit wel verstaan kon; maar Elihu spreekt van een volmaakte doorgronding aller omstandigheden, om ten volle te weten hoe, waarom, wanneer, waar, over wien de Heere zulks wil doen.
47 Te weten God.
48 Dat is, vrijmaakt van de winden die koude veroorzaken.
49 Dat is, door de zon uit het zuiden schijnende.
 
18 fHebt gij 50met Hem de hemelen uitgespannen, die 51vast zijn 52als een gegoten spiegel?
f Gen. 1:6. verwijsteksten
50 Te weten met God, alsof gij Zijn metgezel in het scheppen der wereld geweest waart.
51 Te weten hoewel ze van een zeer dunne en subtiele substantie zijn.
52 Namelijk vanwege hun klaarheid en doorluchtigheid. Elihu wil zeggen, naardien Job dat grote werk der schepping niet gemaakt had, noch ook zou kunnen maken, dat hij zich billijk onder dien Almogende behoorde te vernederen, voornamelijk omdat men uit de volmaaktheid Zijner macht moet oordelen van de volmaaktheid Zijner rechtvaardigheid.
 
19 Onderricht ons wat wij 53Hem zeggen zullen, want wij zullen niets 54ordentelijk voorstellen kunnen vanwege 55de duisternis.
53 Te weten God, zo wij in twist en tegenspreking met Hem komen zouden, gelijk gij dan wilt, om uw recht tegen Hem te verdedigen. Zie Job 13:3; 23:3, 4, enz.; 31:35. verwijsteksten
54 Te weten daartoe noch stof van redenen, noch bekwaamheid van woorden, noch kunst van stellen vindende.
55 Te weten van ons verstand, hetwelk niet ten volle kan doorgronden Gods werken, veelmin in samenspreking bestaan tegen Zijn wijsheid.
 
20 Zal het 56Hem verteld worden, als ik 57zo zou spreken? 58Denkt iemand 59dat? Gewisselijk, hij zal 60verslonden worden.
56 Te weten God; dat is, zal iemand God durven verhalen en voorstellen, hetgeen ik zou mogen voorgenomen hebben kwalijk van God te spreken?
57 Te weten, gelijk gij, o Job, van God en Zijn regering gesproken hebt.
58 Hebr. Zegt, te weten in zijn hart; dat is, denkt iemand. Zie Gen. 20 op vers 11. Of: Zegt hij, te weten met den mond. verwijsteksten
59 Te weten dat hij zulke woorden Gode zou durven voordragen.
60 Namelijk van de Majesteit Gods.
 
21 En nu ziet men het 61licht niet, als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat en 62dien zuivert;
61 Dat is, de zon, als zij in haar vollen glans is en de lucht doorstralende. Zie Job 25 op vers 3. De zin is: Dewijl wij de zon, als zij ten allerklaarste schijnt, met onze ogen niet kunnen aanschouwen, hoeveel minder kunnen wij de oneindige majesteit Gods verdragen en Zijn verborgen oordelen met ons verstand begrijpen? verwijsteksten
62 Te weten hemel.
 
22 Als van het 63noorden 64het goud 65komt; maar bij God is een 66vreselijke majesteit.
63 Te weten als de hemel door den noordenwind gezuiverd en klaar gemaakt is. Vgl. vers 9. verwijsteksten
64 Versta schoon en klaar weder met zonneschijn, dewelke bij het goud wordt vergeleken, om zijn klaarheid en zuiverheid. Vgl. Zach. 4:12, met de aant. verwijsteksten
65 Dat is, zich uitspreidt in de lucht.
66 Te weten welker glans oneindig meerder is dan van de zon. Anders: bij den vreselijken God is majesteit.
 
23 Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden, Hij is ggroot van kracht; 67doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet.
g Job 9:4; 12:13, 16; 36:5. Ps. 99:4. verwijsteksten
67 Dat is, hoewel Hij almogend is, nochtans zal Hij Zijn grote kracht niet gebruiken om naar het hoogste recht hier met den mens te handelen. Anders: Hij is groot van kracht, en van oordeel, en van grote gerechtigheid, Hij verdrukt niet.
 
24 Daarom vrezen Hem de lieden; 68Hij ziet geen 69wijzen van hart aan.
68 De zin is, dat God om barmhartigheid en weldadigheid jegens de mensen te bewijzen, wordt bewogen, niet door iets dat Hij in den mens ziet, al ware hij een van de allerwijste, maar alleen door Zijn liefde, die Hij ons toedraagt in den Messias, en dat tot verheerlijking Zijns heiligen Naams.
69 Dat is, die een kloek en wijs verstand hebben. Alzo Ex. 28:3; 31:6; 35:25. Vgl. ook Job 9:4 en de aant. Anders: Hij ziet geen wijzen van hart, of: zal Hij niet alle wijzen van hart aanzien? dat is, acht nemen op degenen die recht wijs zijn? verwijsteksten

Einde Job 37