Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job wordt weder berispt dat hij zich te rechtvaardig hield, vs. 1, enz. En wordt gewezen op de grootheid der Goddelijke majesteit, 4. Hem wordt ook geleerd, waarom God enige mensen in grote ellende laat blijven, 9. Wordt vermaand op God te hopen, 14. Die hem beneden zijn verdienste strafte, 15. En zich te vernederen, 16. |
Elihu bestraft Job |
1 ELIHU 1antwoordde verder en zeide: |
| 1 Zie Job 34 op vers 1. |
| Job 34:1 (kt.) VERDER antwoordde Elihu en zeide: |
|
2 Houdt gij dat 2voor recht, dat gij gezegd hebt: 3Mijn gerechtigheid is meerder dan Gods? |
| 2 Dat is, voor een goede en billijke zaak, die in het gericht verdedigd kan worden. Zie Job 34 de aant. op vers 4. |
| Job 34:4 (kt.) Laat ons kiezen voor ons wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is. |
| 3 Dit had Job in dezen vorm niet alzo gesproken, maar Elihu wil het uit zijn woorden besluiten, die hij daarom in het volgende vers voorbrengt. |
|
3 Want agij 4hebt gezegd: Wat zou 5zij 6u baten? Wat meer profijt zal ik 7daarmede doen dan met mijn zonde? |
| a Job 34:9. |
| Job 34:9 Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God. |
| 4 Vgl. Job 9:20; 10:15. |
| Job 9:20 Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren. Job 10:15 Zo ik goddeloos ben, wee mij; en ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen, ik ben zat van schande; maar aanzie mijn ellende, |
| 5 Te weten uw gerechtigheid. |
| 6 Namelijk uw persoon, o Job. |
| 7 Dat is, met mijn gerechtigheid en vroomheid. Job had zulks geklaagd uit onverduldigheid, omdat hij vroom zijnde, schrikkelijk geplaagd en wredelijk veroordeeld werd. |
|
4 Ik zal u 8antwoord geven, en 9uw vrienden met u. |
| 8 Te weten, met dewelke ik u wederleggen zal. |
| 9 Te weten die tegen u gehandeld, doch u ten volle niet beantwoord hebben. Evenwel, Elifaz had bijna hetzelfde dat hier nu van Elihu voorgebracht wordt vss. 6, 7, tevoren gezegd, Job 22:2, 3. Sommigen duiden het op degenen die het met Job hielden. Vgl. Job 18:2. |
| vers 6 Indien gij zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem? vers 7 Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem? Of wat ontvangt Hij uit uw hand? Job 22:2 Zal ook een man Gode profijtelijk zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige profijtelijk zijn. Job 22:3 Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt? Job 18:2 Hoelang is het dat gijlieden een einde van woorden zult maken? Merkt op, en daarna zullen wij spreken. |
|
5 Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de 10bovenste wolken, zij 11zijn hoger dan gij. |
| 10 Zie Deut. 33 op vers 26. |
| Deut. 33:26 (kt.) Niemand is er gelijk God, o Jeschurun; Die op den hemel vaart tot uw hulp en met Zijn hoogheid op de bovenste wolken. |
| 11 De zin is: Zijn de wolken hoger, hoeveel te meer God? Is God hoger, wat kunt gij Hem helpen met uw vroomheid, of schaden met uw zonde? |
|
6 Indien gij zondigt, 12wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen menigvuldig zijn, 13wat doet gij Hem? |
| 12 Te weten, waarmede gij Hem, dat is, God, zoudt mogen beschadigen. |
| 13 Te weten wat kwaad, schande of nadeel. |
|
7 bIndien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij 14Hem? Of wat ontvangt Hij uit uw hand? |
| b Job 22:2. Ps. 16:2. Rom. 11:35. |
| Job 22:2 Zal ook een man Gode profijtelijk zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige profijtelijk zijn. Ps. 16:2 O mijn ziel, gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt de Heere; mijn goedheid raakt niet tot U, Rom. 11:35 Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? |
| 14 Versta niet met al; dat is, Hij heeft geen profijt noch baat van uw gerechtigheid. Vgl. Ps. 16:2; 50:10, 11, 12. |
| Ps. 16:2 O mijn ziel, gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt de Heere; mijn goedheid raakt niet tot U, Ps. 50:10 Want al het gedierte des wouds is Mijne, de beesten op duizend bergen. Ps. 50:11 Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij. Ps. 50:12 Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijne is de wereld en haar volheid. |
|
8 Uw goddeloosheid zou zijn 15tegen een man gelijk gij zijt, en uw gerechtigheid 16voor eens 17mensen kind. |
| 15 Te weten om hem te beschadigen. |
| 16 Te weten om hem voordelig te zijn en enige weldaad te bewijzen. |
| 17 Zie 1 Kon. 8 op vers 39. |
| 1 Kon. 8:39 (kt.) Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen; |
|
9 18Vanwege hun
19grootheid doen 20zij de onderdrukten roepen; 21zij schreeuwen vanwege 22den arm der 23groten. |
| 18 Elihu schijnt hier te zien op de woorden van Job, Job 24:12, dewelke hij ten onrechte alzo zou duiden alsof Job daarmede God van ongerechtigheid beschuldigd had. Want Job had God Zijn eer gegeven, vers 12, en den verdrukten de schuld opgelegd, vers 13. |
| Job 24:12 Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds. vers 12 Daar roepen zij, maar Hij antwoordt niet, vanwege den hoogmoed der bozen. vers 13 Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. |
| 19 Dat is, groot geweld. |
| 20 Te weten de goddelozen. |
| 21 Te weten de verdrukten. |
| 22 Dat is, het geweld en den overlast. Vgl. en zie Job 22 op vers 8. |
| Job 22:8 (kt.) Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin. |
| 23 Dat is, der machtigen en geweldigen. |
|
10 24Maar 25niemand zegt: Waar is God, 26mijn Maker, 27Die de psalmen geeft in den nacht? |
| 24 Elihu geeft reden waarom de verdrukten in hun nood niet geholpen worden. |
| 25 Te weten dergenen die onderdrukt worden. Hebr. Maar hij zegt niet. |
| 26 Hebr. mijn Makers, in het meervoud. Vgl. Gen. 20 op vers 13; insgelijks zie Job 32 op vers 22. |
| Gen. 20:13 (kt.) En het is geschied, als mij God uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult, aan alle plaats waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder. Job 32:22 (kt.) Want ik weet geen bijnamen te gebruiken; in kort zou mijn Maker mij wegnemen. |
| 27 Dat is, Die in den nacht zelven, als men ligt om te rusten, den mensen door Zijn weldaden oorzaak geeft van zingen. Vgl. Ps. 42:9. |
| Ps. 42:9 Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot den God mijns levens. |
|
11 28Die ons geleerder maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels? |
| 28 Dat is, Die ons met rede, verstand en wijsheid begiftigt boven de onredelijke dieren, zodat wij Hem recht behoren te kennen en in den nood aan te zoeken. |
|
12 29Daar 30roepen zij, cmaar Hij antwoordt niet, vanwege den 31hoogmoed der bozen. |
| 29 Te weten in hun nood, als zij verdrukt worden. |
| 30 Te weten tot God. |
| c Job 27:9. Spr. 1:28; 15:29. Jes. 1:15. Jer. 11:11. Joh. 9:31. |
| Job 27:9 Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt? Spr. 1:28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; Spr. 15:29 De HEERE is verre van de goddelozen; maar het gebed der rechtvaardigen zal Hij verhoren. Jes. 1:15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. Jer. 11:11 Daarom zegt de HEERE alzo: Zie, Ik zal een kwaad over hen brengen, uit hetwelk zij niet zullen kunnen uitkomen; als zij dan tot Mij zullen roepen, zal Ik naar hen niet horen. Joh. 9:31 En wij weten dat God de zondaars niet hoort; maar zo iemand godvruchtig is en Zijn wil doet, dien hoort Hij. |
| 31 Dat is, het trots geweld dergenen van dewelke zij verdrukt worden. Hoewel hun roepen niet vergezelschapt was met godvruchtigheid, als het volgende verklaart. Zie ook vss. 9, 10. |
| vers 9 Vanwege hun
grootheid doen zij de onderdrukten roepen; zij schreeuwen vanwege den arm der groten. vers 10 Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in den nacht? |
|
13 Gewisselijk zal God de 32ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. |
| 32 Dat is, de ijdele mensen, die ledig zijn van het rechte geloof en de ware godvruchtigheid. Alzo snoodheden voor snode mensen, Ps. 12:9, bedrog voor bedriegers, Spr. 12:24, valsheid voor valsaard, Spr. 17:4, begeerte voor begerige, Spr. 21:26. Zie ook Job 24:20, en de aant. op het woord onrecht. |
| Ps. 12:9 De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensen kinderen verhoogd worden. Spr. 12:24 De hand der vlijtigen zal heersen, maar de bedriegers zullen onder cijns wezen. Spr. 17:4 De boosdoener merkt op de ongerechtige lip, een leugenaar neigt het oor tot de verkeerde tong. Spr. 21:26 Den gansen dag begeert hij begeerlijke dingen, maar de rechtvaardige zal geven en niet inhouden. Job 24:20 De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout. |
|
14 33Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; 34er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem. |
| 33 Elihu keert zich tot Job, verhalende hetgeen hij gezegd had Job 23:8, 9. De zin is: Zo God de gebeden der ijdele mensen niet verhoort, zal Hij ook niet aanzien degenen die voorgeven dat zij God niet zien en Hem niet vinden kunnen, als zij in hun nood door het gebed tot Hem vlieden. |
| Job 23:8 Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet. Job 23:9 Als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; bedekt Hij Zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet. |
| 34 Dat is, hoewel gij meent dat u ongelijk geschiedt, daar is nochtans oordeel en gerechtigheid bij God, om met eenieder te handelen naar behoren. Hierom, werp uw vertrouwen op den Heere, en wacht op een zalige uitkomst, Ps. 37:5, 6, 7; 55:23. |
| Ps. 37:5 Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem, Hij zal het maken; Ps. 37:6 En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als den middag. Ps. 37:7 Daleth. Zwijg den HEERE en verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene wiens weg voorspoedig is, over een man die listige aanslagen uitvoert. Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. |
|
15 dMaar nu, dewijl 35het niets is dat 36Zijn toorn Job
37bezocht heeft, en hij 38Hem niet zeer in overvloed doorkend heeft; |
| d Job 11:6. |
| Job 11:6 En u bekendmaakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom, weet dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid. |
| 35 Dat is, een zeer geringe straf, ten aanzien van hetgeen Job verdiend had. Elihu dit sprekende, keert zich tot de omstanders. |
| 36 Dat is, Gods toorn. |
| 37 Zie Gen. 21 op vers 1. |
| Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
| 38 Te weten God. Sommigen zetten dit vers aldus: Maar nu, omdat Zijn toorn Job niet bezocht had, en hij in groten overvloed dien niet gekend had, enz. Verstaande dit van Jobs voorgaanden voorspoedigen staat, en dat hij derhalve uit ongewoonte van tegenspoed onverduldig gesproken had. |
|
16 Zo heeft Job 39in ijdelheid zijn mond geopend, en zonder wetenschap woorden vermenigvuldigd. |
| 39 Dat is, met onverstandigheid. Vgl. Job 27 op vers 12. |
| Job 27:12 (kt.) Zie, gij zelven allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld? |