Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job door de grootheid zijner plagen en der smart, die hij daarover had, geperst zijnde, vervloekt den dag zijner geboorte, vs. 1, enz. Wenst na zijn geboorte terstond gestorven te zijn, 11. Geeft redenen daarvan, 13. Beklaagt het leven der ellendigen, 20. En past zulke klacht op zichzelven, 24. |
Job vervloekt zijn geboortedag |
1 DAARNA opende Job zijn mond en avervloekte 1zijn dag. | | a Jer. 15:10; 20:14. Jer. 15:10 Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man des twistes en een man des krakeels den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij eenieder van hen. Jer. 20:14 Vervloekt zij de dag in welken ik geboren ben; de dag op welken mijn moeder mij gebaard heeft, zij niet gezegend. |
1 Te weten den dag zijner geboorte. Ten volle wordt deze dag genaamd de dag der geboorte Gen. 40:20. Gen. 40:20 En het geschiedde ten derden dage, ten dage van Farao’s geboorte, dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers en het hoofd van den overste der bakkers in het midden zijner knechten. |
2 Want Job 2antwoordde en zeide: | | 2 Dat is, begon of ving aan te spreken. Zie Richt. 18 op vers 14. 1 Kon. 13 op vers 6. Richt. 18:14 (kt.) Toen antwoordden de vijf mannen die gegaan waren om het land van Laïs te verspieden, en zeiden tot hun broederen: Weet gijlieden ook, dat in die huizen een efod is en terafim en een gesneden en een gegoten beeld? Zo weet nu wat u te doen zij. 1 Kon. 13:6 (kt.) Toen antwoordde de koning en zeide tot den man Gods: Aanbid toch het aangezicht des HEEREN uws Gods ernstiglijk, en bid voor mij dat mijn hand weder tot mij kome. Toen bad de man Gods het aangezicht des HEEREN ernstiglijk; en de hand des konings kwam weder tot hem en werd gelijk tevoren. |
3 De dag verga waarin ik geboren ben, en de nacht waarin men zeide: Een knechtje is 3ontvangen; | | 3 Dat is, geboren; gelijk het Hebreeuwse woord zo genomen wordt 1 Kron. 4:17. Ook kan de tijd der ontvangenis niet zekerlijk bekend worden, veelmin wat persoon ontvangen is, te weten een knechtje of een meisje. Anderen zetten dit over: Toen God zeide, of beval, dat een mannetje ontvangen worde, of ontvangen zou worden. 1 Kron. 4:17 En de kinderen van Ezra waren Jether en Mered en Efer en Jalon. En zij baarde Mirjam en Sammai en Jisbah, den vader van Estemóa. |
4 Diezelve dag 4zij duisternis; dat God naar hem 5niet vrage van boven, en dat geen glans over hem schijne; | | 4 Dat is, zij verdonkerd, dat het licht der zon hem niet beschijne, of: zij uit de natuur der dingen weggenomen. |
5 Of: hem niet zoeke, bezorge, te weten om hem gelijk andere dagen het licht te vergunnen, of in het wezen der dingen te laten. Welken zin de voorgaande en volgende woorden van dit vers medebrengen. Vgl. de manier van spreken met Deut. 11:12, en zie de aant. daarop. Deut. 11:12 Een land dat de HEERE uw God bezorgt; de ogen des HEEREN uws Gods zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars. |
5 Dat de duisternis en 6des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de 7zwarte dampen des dags. | | 6 Versta een zeer dikke en bijna tastelijke duisternis, die door haar ijselijkheid den mensen den dood zou kunnen aanbrengen. Alzo Job 16:16. Ps. 23:4; 44:20. Job 16:16 Mijn aangezicht is gans bemodderd van wenen, en over mijn oogleden is des doods schaduw; Ps. 23:4 Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Ps. 44:20 Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt. |
7 Of: de brandende hittigheden des dags. Versta de dikke en donkere nevels, die door de hitte der zon uit de aarde en de wateren getrokken zijnde, in de lucht opstijgen, waardoor de dag mistig en deszelfs licht droevig en duister gemaakt wordt; welke verklaring bevestigd wordt door hetgeen dat in dit vers voorgaat. Anderen: dat zij hem verschrikken, gelijk de bittere, of de bitterheden des dags. Dat is, dat de duisternis en de schaduw des doods dezen dag schrikkelijk maken, gelijk de mensen plegen te doen die in gruwelijke plagen stekende, met hun gehuil en gekerm anderen een bittere vrees aanjagen; of versta de plagen die den dag den mensen bitter maken. |
6 Diezelve nacht, donkerheid neme hem in; dat hij zich 8niet verheuge onder de dagen des jaars; dat hij in het getal der 9maanden niet kome. | | 8 Anders: niet gevoegd of verenigd worde. |
9 Hebr. manen. Want bij deze volken werden de maanden naar den loop der maan gerekend. Hij wenste dat die nacht nooit geweest was, of ook nimmermeer wederkwam, maar uit het register der nachten geschrapt was. |
7 Zie, diezelve nacht zij 10eenzaam; dat geen vrolijk gezang daarin kome; | | 10 Dat is, dat geen mensen daarin tot vreugde bijeenkomen. |
8 Dat hem vervloeken de 11vervloekers des dags, die bereid zijn hun 12rouw te verwekken; | | 11 Dat is, die van de grootheid van het kwaad dat zij lijden, overwonnen zijnde, den dag op denwelken hun dat overkomen is, vervloeken; of op dien dag zichzelven, of den dag hunner geboorte vervloeken; of die hun werk daarvan maakten, dat zij zich lieten gebruiken tot verwekking van rouw. |
12 Het woord in het oorspronkelijke schijnt te komen uit de Syrische taal van het woord levijah, betekenende rouw, leed, droefheid. De rouw nu te verwekken, is die met velerlei klacht, gekerm en gehuil te vernieuwen. Anderen behouden hier het woord leviathan, verstaande daardoor het zeegedierte, waarvan Job 40:20; 41:1, en door die bereid zijn hem te verwekken de stormwinden, die de zee beroeren. Sommigen zetten het over: hun gezelschap. Job 40:20 Zult gij den leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord dat gij laat nederzinken? Job 41:1 NIEMAND is zo
koen dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij die zich voor Mijn aangezicht stellen zou? |
9 Dat de sterren 13van zijn schemertijd verduisterd worden; hij 14wachte naar het licht en het worde niet; en hij zie niet de 15oogleden des dageraads; | | 13 Dat is, van den avondtijd, in denwelken de nacht nog enige schemering of klaarheid heeft, dat men wat van hem zien mag, voornamelijk door het licht van enige grote sterren, welker verduistering hier van Job gewenst wordt. Zie van het Hebreeuwse woord 2 Kon. 7 op vers 5. Sommigen verstaan het van de morgenschemering of dageraad. 2 Kon. 7:5 (kt.) En zij stonden op in de schemering, om in het leger der Syriërs te komen. Toen zij aan het uiterste van het leger der Syriërs kwamen, zie, toen was er niemand. |
14 Te weten deze nacht. Anders: men wachte. |
15 Zo worden genaamd de stralen der zon, die in den morgenstond zich uitbreiden en openen eer de zon opgestaan is; gelijk de oogleden zich opendoen eer dat het oog ziet. Vgl. Job 41 op vers 9. Job 41:9 (kt.) Elkeen zijner niezingen doet een licht schijnen, en zijn ogen zijn als de oogleden des dageraads. |
10 Omdat 16hij niet toegesloten heeft de deuren mijns 17buiks, noch 18verborgen de moeite van mijn ogen. | | 16 Te weten die nacht. |
17 Dit verstaan sommigen van zijner moeders lichaam, gelijk Job 1:21, alwaar het woordje moeders in den tekst uitgedrukt staat, gelijk ook Job 31:18. In enige andere plaatsen wordt het verzwegen, als Job 10:19; insgelijks Ps. 58:4; 71:6. Jes. 48:8. Jer. 1:5. Sommigen verstaan door de deur des buiks de lippen, uit vergelijking van Job 32:18, 19, 20; alsof hij zeide: Dat ik niet verstikt ben. Anderen verstaan den navel, waardoor het kind zijn voedsel trekt in moeders lichaam. Job 1:21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd. Job 31:18 (Want van mijn jonkheid aan is hij bij mij opgetogen als bij een vader, en van mijner moeders buik aan heb ik haar geleid); Job 10:19 Ik zou zijn alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest. Ps. 58:4 De goddelozen zijn vervreemd van de baarmoeder aan; de leugensprekers dolen van moeders buik aan. Ps. 71:6 Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper; mijn lof is geduriglijk van U. Jes. 48:8 Ook hebt gij ze niet gehoord, ook hebt gij ze niet geweten, ook van toen af is uw oor niet geopend geweest; want Ik heb geweten dat gij gans trouwelooslijk handelen zoudt, en dat gij van den buik af een overtreder genaamd zijt. Jer. 1:5 Eer dat Ik u in moeders buik formeerde, heb Ik u gekend, en eer dat gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volken ten profeet gesteld. Job 32:18 Want ik ben der woorden vol; de geest mijns buiks benauwt mij. Job 32:19 Zie, mijn buik is als de wijn die niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken zou hij bersten. Job 32:20 Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijn lippen openen en zal antwoorden. |
18 Dat is, weggenomen. Vgl. de manier van spreken met degene die in Job 33:17 is. Job 33:17 Opdat Hij den mens afwende van zijn
werk, en van den man de hovaardij verberge, |
11 bWaarom 19ben ik niet gestorven van de baarmoeder aan, en heb den geest gegeven als ik uit den buik voortkwam? | | b Job 10:18. Job 10:18 En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had en geen oog mij gezien had! |
19 Hij wenst van twee dingen één, te weten dat hij vóór de geboorte gestorven of een misgeboorte geweest was, vers 10, en vervolgens nooit levend ter wereld gekomen; of dat hij na zijn geboorte terstond gestorven was, vers 11. vers 10 Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen. vers 11 Waarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder aan, en heb den geest gegeven als ik uit den buik voortkwam? |
12 Waarom zijn mij de 20knieën voorgekomen, en waartoe de borsten opdat ik 21zuigen zou? | | 20 Te weten van de vroedvrouw, die de nieuwe vrucht ontvangt. Hij gaat voort in het verhaal van den tweeden wens dien hij in het voorgaande vers voorgesteld had. |
21 Te weten om in dit ellendige leven gevoed en onderhouden te worden. |
13 Want nu zou ik nederliggen en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen; | | |
14 22Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden; | | 22 Hij wil zeggen: Zo hij na zijn geboorte gestorven ware, dat zijn staat nu enerlei zou geweest zijn met de voornaamsten der aarde, die vóór dezen tijd waren overleden, en zich, toen zij leefden, een naam hadden willen maken door grote werken, als woeste plaatsen te bebouwen en grote steden te bouwen, Gen. 10:10, 11; 11:3. Job 15:28. Jes. 23:13. Gen. 10:10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad en Kalné, in het land Sínear. Gen. 10:11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Ninevé en Rehobôth, Ir en Kálach, Gen. 11:3 En zij zeiden eenieder tot zijn naaste: Komaan, laat ons tichels strijken en weldoorbranden. En de tichel was hun voor steen en de lijm was hun voor leem. Job 15:28 En heeft bewoond verdelgde steden, en huizen die men niet bewoonde, die gereed waren tot steenhopen te worden. Jes. 23:13 Zie, het land der Chaldeeën, dit volk was er niet; Assur heeft het gefundeerd voor degenen die in de wildernissen woonden; zij richtten hun sterkten op en bouwden hun paleizen, maar
Hij heeft het tot een vervallen hoop gesteld. |
15 Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden. | | |
16 23Of als een 24verborgen misdracht, zou 25ik niet zijn; als de 26kinderkens die het licht niet gezien hebben. | | 23 Hij komt hier tot zijn eersten wens, waardoor hij gewenst had in zijner moeders lichaam als een misgeboorte gestorven te zijn, vers 10. Anders: Of waarom ben ik niet geweest als een verborgen misdracht? vers 10 Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen. |
24 Te weten in zijner moeders lichaam, alwaar zij sterft en daarom verborgen geheten wordt, overmits zij niet levend tevoorschijn komt. |
25 Dat is, niet geleefd hebben op de aarde onder de mensen. Niet zijn is dikwijls zoveel als niet leven. Zie Gen. 42:13. Job 7:8. Ps. 39:14. Jer. 31:15. Matth. 2:18. De zin is: Zo hij een wangeboorte ware geweest, hij zou nooit onder de mensen geweest zijn of dit licht aanschouwd hebben, gelijk de vrucht die dood ter wereld komt. Gen. 42:13 En zij zeiden: Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders, ééns mans zonen in het land Kanaän; en zie, de kleinste is heden bij onzen vader, doch de één, die is niet meer. Job 7:8 Het oog desgenen die mij nu ziet, zal mij niet zien; Uw ogen zullen op mij zijn, maar ik zal niet meer zijn. Ps. 39:14 Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga en ik niet meer zij. Jer. 31:15 Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een klage, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet zijn. Matth. 2:18 Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm; Rachel beweende haar kinderen, en wilde niet getroost wezen, omdat zij niet zijn. |
26 Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk de kinderkens, die geboren zijnde, wat beginnen te doen, Ps. 8:3, maar wordt hier ook gebruikt van de dracht die in der moeders lichaam sterft; gelijk wij die ook kinderkens noemen. Ps. 8:3 Uit den mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest om Uwer tegenpartijen wil; om den vijand en wraakgierige te doen ophouden. |
17 27Daar houden de bozen op van 28beroering, en daar rusten de 29vermoeiden van kracht; | | 27 Dat is, in het graf of in den dood. |
28 Dat is, van de mensen te beroeren, te kwellen en te verschrikken. |
29 Dat is, die door den overlast dergenen die hen beroerden of verdrukten, mat gemaakt zijn in hun sterkte. |
18 Daar zijn de 30gebondenen tezamen in rust; zij horen de stem des 31drijvers niet. | | 30 Dat is, de slaven, die, als zij in het leven waren, door geweld van banden en slagen tot het werk gedwongen moesten worden. Vgl. Richt. 16:21. Richt. 16:21 Toen grepen hem de Filistijnen en groeven zijn ogen uit; en zij voerden hem af naar Gaza en bonden hem met twee koperen ketenen, en hij was malende in het gevangenhuis. |
31 Of: eisers; dat is, des opzieners, die de slaven tot hun werk drijft, en hun daarvan rekening afeist. Vgl. Ex. 5 op vers 6. Ex. 5:6 (kt.) Daarom beval Farao in denzelven dag den aandrijvers onder het volk en deszelfs ambtlieden, zeggende: |
19 32De kleine en de grote is daar, en de knecht vrij van 33zijn heer. | | 32 Dat is, de arme en de rijke, de edele en de onedele. |
33 Hebr. zijn heren, als elders. |
20 Waarom geeft 34Hij den ellendige het 35licht, en het leven 36den bitterlijk bedroefden van gemoed? | | 34 Namelijk God, want hoewel Job den Heere tegenspreekt, zo wil hij nochtans Deszelfs Naam verschonen, tonende alzo, dat de kracht der wedergeboorte hem nog intoomde. Zo moet met het woord God de zin der Heilige Schrift somtijds aangevuld worden. Zie Num. 23:20. Job 16:7; 20:4. Hab. 2:1. 1 Kor. 1:8. Hebr. 3:16, enz. Num. 23:20 Zie, ik heb ontvangen te zegenen; dewijl Hij zegent, zo zal ik het niet keren. Job 16:7 Gewisselijk, Hij heeft mij nu vermoeid; Gij hebt mijn ganse vergadering verwoest. Job 20:4 Weet gij dit? Van altoos af, van dat God den mens op de wereld gezet heeft, Hab. 2:1 IK stond op mijn wacht en ik stelde mij op de sterkte, en ik hield wacht om te zien wat Hij in mij spreken zou, en wat ik antwoorden zou op mijn bestraffing. 1 Kor. 1:8 Welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe, om
onstraffelijk te zijn
in den dag van onzen Heere Jezus Christus. Hebr. 3:16 Want sommigen, als zij die gehoord hadden, hebben Hem verbitterd, doch niet allen die uit Egypte door Mozes uitgegaan zijn. |
35 Te weten des dags of der zon; of: het licht, dat is, het leven, gelijk de volgende woorden verklaren. Vgl. Ps. 56:14. Ps. 56:14 Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? |
36 Hebr. den bitteren van ziel, dat is, zeer innerlijk en smartelijk bedroefden. Vgl. 2 Kon. 4:27, en zie de aant. daarop. Hij verstaat degenen die in dit leven veel ellende en verdriet zouden onderworpen zijn. 2 Kon. 4:27 Toen zij nu tot den man Gods op den berg kwam, vatte zij zijn voeten. Maar Gehazi trad toe om haar af te stoten; doch de man Gods zeide: Laat haar geworden, want haar ziel is in haar bitterlijk bedroefd, en de HEERE heeft het voor mij verborgen en mij niet bekendgemaakt. |
21 Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgen schatten; | | |
22 Die blijde zijn tot opspringens toe, en zich verheugen als zij het graf vinden; | | |
23 37Aan den man wiens weg 38verborgen is, cen 39dien God overdekt heeft? | | 37 Versta hierop uit vers 20: Waarom geeft Hij het licht? vers 20 Waarom geeft Hij den ellendige het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed? |
38 Dat is, bezet met zo velerlei kwaad, dat hij geen uitkomst ziet om te kunnen uitworstelen. |
c Job 19:8. Job 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. |
39 God wordt gezegd onzen weg te overdekken, als Hij ons niet enig middel toont om het ongeluk te ontgaan. Vgl. Job 19:8. Klgld. 3:7, 9. Anders: om welken God omtuind heeft, te weten met ellenden. Job 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. Klgld. 3:7 Gimel. Hij heeft mij toegemuurd, dat ik er niet uitgaan kan; Hij heeft mijn koperen boeien verzwaard. Klgld. 3:9 Gimel. Hij heeft mijn wegen toegemuurd met uitgehouwen stenen, Hij heeft mijn paden verkeerd. |
24 Want 40vóór mijn brood komt mijn zuchting, en mijn brullingen 41worden uitgestort als water. | | 40 Dat is, eer ik eet, overkomt mij het zuchten, zodat ik geen tijd vrij van droefheid heb. |
41 Of: vloeien uit. Versta het geschrei en gehuil hetwelk deze bedroefde en beangste mensen plegen uit te werpen. |
25 Want ik vreesde een 42vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde, is mij overkomen. | | 42 Dat is, een vreselijke zaak. |
26 Ik was niet 43gerust, en was niet stil en rustte niet; en de beroering is gekomen. | | 43 Te weten in mijn gemoed; zeer bezorgd en bekommerd zijnde om God te behagen en Hem niet te vertoornen, zodat ik gepoogd heb met grote naarstigheid mij en de mijnen in de vreze des Heeren vast te houden. Zie Job 1:1, 5, 8; 2:3, 10. Anderen stellen dit vragenderwijze aldus: Was ik niet in vrede? Had ik niet stilheid? enz., doch nu is de beroering gekomen. Job 1:1 ER was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht en vroom en godvrezende en wijkende van het kwaad. Job 1:5 Het geschiedde dan als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job heenzond en hen heiligde, en des morgens vroeg opstond en brandoffers offerde naar hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen. Job 1:8 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad. Job 2:3 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt om hem te verslinden zonder oorzaak. Job 2:10 Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen en het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet. |