Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 EN Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide: |
2 Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijn ziel bitterheid heeft aangedaan; |
3 Zolang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus; |
4 Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken. |
5 Het zij verre van mij dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtheid van mij niet wegdoen. |
6 Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden en zal ze niet laten varen; mijn hart zal die niet versmaden van mijn dagen. |
7 Mijn vijand zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde. |
8 Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken? |
9 Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt? |
10 Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te allen tijde? |
11 Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen. |
12 Zie, gij zelven allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld? |
13 Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen. |
14 Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden. |
15 Zijn overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en zijn weduwen zullen niet wenen. |
16 Zo hij zilver opgehoopt zal hebben als stof, en kleding bereid als leem; |
17 Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het zilver delen. |
18 Hij bouwt zijn huis als een mot, en als een hoeder de hut maakt. |
19 Rijk ligt hij neder en wordt niet weggenomen; doet hij zijn ogen open, zo is hij er niet. |
20 Verschrikkingen zullen hem als wateren aangrijpen; des nachts zal hem een wervelwind wegstelen. |
21 De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij heengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats. |
22 En God zal dit over hem werpen en niet sparen; van Zijn hand zal hij snellijk vlieden. |
23 Eenieder zal over hem met zijn handen klappen, en over hem fluiten uit zijn plaats. |