Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 MAAR Job antwoordde en zeide: |
2 Hoort aandachtiglijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen. |
3 Verdraagt mij en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan. |
4 Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn? |
5 Ziet mij aan en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond. |
6 Ja, wanneer ik daaraan gedenk, zo word ik beroerd, en mijn vlees heeft een gruwen gevat. |
7 Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen? |
8 Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen. |
9 Hun huizen hebben vrede, zonder vrees, en de roede Gods is op hen niet. |
10 Zijn stier bespringt en mist niet; zijn koe kalft en misdraagt niet. |
11 Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun kinderen huppelen. |
12 Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels. |
13 In het goede verslijten zij hun dagen, en in een ogenblik dalen zij in het graf. |
14 Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. |
15 Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden? |
16 Doch zie, hun goed is niet in hun hand; de raad der goddelozen is verre van mij. |
17 Hoe dikwijls geschiedt het dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt en hun verderf hun overkomt? Dat God hun
smarten uitdeelt in Zijn toorn? |
18 Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf dat de wervelwind wegsteelt? |
19 Dat God zijn geweld weglegt voor zijn kinderen; hem vergeldt, dat hij het gewaarwordt? |
20 Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen? |
21 Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is? |
22 Zal men God wetenschap leren, daar Hij de hogen richt? |
23 Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans stil en gerust was; |
24 Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner beenderen was bevochtigd. |
25 De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten. |
26 Zij liggen tezamen neder in het stof, en het gewormte overdekt hen. |
27 Zie, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen waarmede gij tegen mij geweld doet. |
28 Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen? |
29 Hebt gijlieden niet gevraagd den voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet? |
30 Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden. |
31 Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden? |
32 Eindelijk wordt hij naar de graven gebracht, en is gedurig in den aardhoop. |
33 De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen die vóór hem geweest zijn, is geen getal. |
34 Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl in uw antwoorden overtreding overig is! |