Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Zofar hekelt Job hardelijk, vs. 1, enz. Hij verklaart hoe wonderbaar de wijsheid en macht Gods is, 5. Vermaant Job tot ware bekering, 13. Hem voorhoudende Gods beloften, 15. Maar indien hij goddeloos zij, hem dreigende met Gods straffen, 20. |
Zofar hekelt Job |
1 TOEN antwoordde Zofar, de Naämathiet, en zeide: | | |
2 Zou 1de veelheid der woorden niet beantwoord worden? En zou 2een klapachtig man 3recht hebben? | | 1 Anders: die veel van woorden is, of: een veelspreker. |
2 Hebr. man der lippen, dat is, een klapper en zwetser. Alzo wordt een man der tong genaamd een man die tot kwaadspreken en lasteren genegen is, Ps. 140:12. Daarentegen een man der woorden wordt genaamd een die welsprekend is, Ex. 4:10. Ps. 140:12 Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is. Ex. 4:10 Toen zeide Mozes tot den HEERE: Och Heere, ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong. |
3 Of: rechtvaardig zijn? |
3 4Zouden uw 5leugens de lieden doen zwijgen? En zoudt gij spotten en niemand u beschamen? | | 4 Anders: Zouden op uw leugens de lieden zwijgen? |
5 Het woord in het oorspronkelijke betekent verscheidene dingen, maar voor leugens wordt het genomen Jer. 48:30. Jer. 48:30 Ik ken zijn verbolgenheid, spreekt de HEERE, maar niet alzo; zijn grendels doen het zo niet. |
4 Want gij hebt gezegd: 6Mijn leer is zuiver, en 7ik ben rein 8in Uw ogen. | | 6 Te weten, waardoor Job geleerd had dat God de goeden zowel straft als de kwaden, Job 9:22, hoewel Hij zulks rechtvaardiglijk doet, Job 9:2, 3, doch niet altijd acht hebbende op de zonde (gelijk wanneer Hij de goddelozen straft), Job 10:7. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen het onderwijs, dat gegeven wordt, maar ook de wetenschap, die ontvangen wordt. Vgl. Spr. 1:5; 4:2, enz. Job 9:22 Dat is één ding; daarom zeg ik: Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij. Job 9:2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Job 9:3 Zo hij lust heeft om met Hem te twisten, niet één uit duizend zal hij Hem beantwoorden. Job 10:7 Het is in Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand die uit Uw hand verlosse. Spr. 1:5 Die wijs is, zal horen en zal in leer toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad bekomen; Spr. 4:2 Dewijl ik ulieden goede leer geef, verlaat mijn wet niet. |
7 Zie Job 10:7, alwaar Job wel zegt dat hij niet goddeloos was, maar niet, gelijk Zofar hem hier verwijt, dat hij zuiver was in des Heeren ogen. Het eerste verstond Job van gruwelijke goddeloosheid, waarvan zijn vrienden hem beschuldigden; en dit andere, dat Zofar hem hier ten laste legt, heeft betrekking op een volkomen reinheid, die Job noch zichzelven noch iemand toegeschreven heeft. Zie Job 9:2. Job 10:7 Het is in Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand die uit Uw hand verlosse. Job 9:2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? |
8 De ogen Gods betekenen hier Zijn oordeel. Alzo 1 Sam. 15:19. 1 Kon. 11:6. 1 Sam. 15:19 Waarom toch hebt gij naar de stem des HEEREN niet gehoord, maar zijt tot den roof gevlogen en hebt gedaan wat kwaad was in de ogen des HEEREN? 1 Kon. 11:6 Alzo deed Sálomo wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en volhardde niet den HEERE te volgen, gelijk zijn vader David. |
5 Maar gewisselijk, 9och, of God sprak, en Zijn lippen tegen u opende, | | 9 Hebr. wie zal geven dat God spreke? Zie Job 6 op vers 8. Job 6:8 (kt.) Och, of mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave; |
6 En u bekendmaakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij 10dubbel zijn 11in wezen! Daarom, weet dat God voor u 12vergeet van uw 13ongerechtigheid. | | 10 Dat is, nog eens zo groot in daad en waarheid. De zin is, dat in Gods wijsheid nog veel meer reden was om Job harder te straffen dan hij gestraft was, indien Hij tegen hem het hoogste recht had willen gebruiken. Vgl. Ezra 9 op vers 15. Anders: want der wijsheid is nog eens zoveel. Ezra 9:15 (kt.) O HEERE, God Israëls, Gij zijt rechtvaardig; want wij zijn overgelaten ter ontkoming, als het is te dezen dage. Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld; want er is niemand die voor Uw aangezicht zou kunnen bestaan, om zulks. |
11 Anders: bij de wet, die nog eens zoveel vereist als gij gedaan hebt. Zie van het Hebreeuwse woord touschijah Job 5 op vers 12. Job 5:12 (kt.) Hij maakt teniet de gedachten der arglistigen, dat hun handen niet één ding uitrichten. |
12 Dat is, afslaat, of vermindert. Of aldus: dat God u vergeet (dat is, geen weldadigheid bewijst) vanwege uw ongerechtigheid, of: dat God u afvordert, enz. Anders: van u minder eist dan uw ongerechtigheid verdient. |
13 Dat is, straf uwer ongerechtigheid. Zie Lev. 5 op vers 1. Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
7 Zult gij 14de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe 15den Almachtige vinden? | | 14 Onderzoeking wordt genaamd hetgeen door onderzoeking verkregen wordt, als verstand, wijsheid en oordeel; want hoewel deze dingen door zulk middel in God niet zijn, nochtans menselijkerwijze worden zij alzo genoemd. Gode nu en Zijn Geest wordt onderzoeking toegeschreven Job 28:27. 1 Kor. 2:10. Versta hier door deze de heimelijke, doch rechtvaardige oordelen Gods, die Hij gebruikt in het straffen. Anders: Zult gij door onderzoeking God vinden? Job 28:27 Toen zag Hij haar en vertelde haar; Hij schikte haar en ook doorzocht Hij haar. 1 Kor. 2:10 Doch God heeft het
ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. |
15 Dat is, de verborgenheden van de wijsheid des almachtigen Gods, of Zijn volmaaktheid. |
8 16Zij is als de hoogten der hemelen, 17wat kunt gij doen? Dieper dan de 18hel, wat kunt gij weten? | | 16 Dat is, zij, te weten de wijsheid Gods, waarvan vers 6 gesproken is (of de volmaaktheid Gods, waarvan enigen menen vers 7 gesproken te zijn), is bij den allerhoogsten hemel te vergelijken. Zie Ef. 3:18. vers 6 En u bekendmaakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom, weet dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid. vers 7 Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? Ef. 3:18 Opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke de breedte en lengte en diepte en hoogte is, |
17 Te weten, om die ten volle te onderzoeken en uit te vinden. |
18 Vgl. Job 26:6, en zie Gen. 37 op vers 35. Job 26:6 De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf. Gen. 37:35 (kt.) En al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich op om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten en zeide: Want ik zal rouw bedrijvende tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. |
9 Langer dan de aarde is haar maat, en breder dan de zee. | | |
10 Indien 19Hij voorbijgaat, opdat Hij 20overlevere of 21vergadere, wie zal dan Hem afkeren? | | 19 Dat is, zo Hij, te weten God, Zich vertoont in Zijn werken. Alzo Job 9:11. Zie de aantt. Anders: Zo Hij verandert, te weten Zijn werk. Job 9:11 Zie, Hij zal voor mij heen gaan en ik zal Hem niet zien, en Hij zal voorbijgaan en ik zal Hem niet merken. |
20 Of: besluite, te weten in het geweld der straf, die Hij rechtvaardiglijk tegen hem uitvoert. |
21 Versta tot de genieting Zijner weldaden, die Hij bewijst aan degenen dewelke Hij genadiglijk aanneemt. |
11 aWant Hij kent 22de ijdele lieden, en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet 23aanmerken? | | a Ps. 10:11, 14; 35:22. Ps. 10:11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten; Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid. Ps. 10:14 Gij ziet het immers, want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees. Ps. 35:22 HEERE, Gij hebt het gezien, zwijg niet; Heere, wees niet verre van mij. |
22 Hebr. mensen der ijdelheid, of valsheid, dat is, die tot ijdelheid en valsheid genegen zijn. Versta ijdele leer en onnutte werken, dewelke gevonden worden in degenen die zonder het geloof, de vreze Gods en ware boetvaardigheid zijn. Alzo Ps. 26:4. In gelijken zin worden genaamd Job 22:15 lieden der ongerechtigheid; Job 34:8 mannen der goddeloosheid; Spr. 24:1 lieden der boosheid. Ps. 26:4 Ik zit niet bij ijdele lieden, en met bedekte lieden ga ik niet om. Job 22:15 Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben? Job 34:8 En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden. Spr. 24:1 ZIJT niet nijdig over de boze lieden, en laat u niet gelusten om bij hen te zijn. |
23 Dat is, bedenken, verstaan, acht geven en voornemen die naar Zijn rechtvaardigheid te straffen. Zie van het Hebreeuwse woord 1 Kon. 3 op vers 21. 1 Kon. 3:21 (kt.) En ik stond in den morgen op om mijn zoon te zogen, en zie, hij was dood; maar ik lette in den morgen op hem, en zie, het was mijn zoon niet, dien ik gebaard had. |
12 b24Dan zal een 25verstandeloos man 26kloekzinnig worden, 27hoewel de mens als het veulen eens woudezels geboren is. | | b Job 5:8; 22:21. Pred. 3:18. Job 5:8 Doch ik zou naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten; Job 22:21 Gewen u toch aan Hem en heb vrede; daardoor zal u het goede overkomen. Pred. 3:18 Ik zeide in mijn hart van de gelegenheid der mensenkinderen, dat God hen zal verklaren, en dat zij zullen zien dat zij als de beesten zijn aan zichzelven. |
24 Te weten, als God Zijn straffen en oordelen uitvoert. Anders: Maar de mens is ijdel en verstandeloos, en als het jong eens woudezels is de mens geboren. |
25 Hebr. ledig. |
26 Dat is, niet alleen genegen zijn om wijsheid te leren, maar zal ook dezelve begrijpen en aannemen; want het hart wordt in de Heilige Schrift voor den zin en het verstand des mensen genomen. Zie Job 9 op vers 4. Job 9:4 (kt.) Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? |
27 Dat is, al is het dat de mens van het begin zijns levens af zeer plomp en onverstandig is, gelijk het veulen van een wilden ezel, nochtans kan hij door de overlegging van Gods werken enige wijsheid vatten, welverstaande door den Geest Gods verlicht en geleid zijnde. |
13 Indien gij uw hart 28bereid hebt, zo 29breid uw handen 30tot Hem uit. | | 28 Te weten door oprechte bekering. Zie 2 Kron. 12 op vers 14. 2 Kron. 12:14 (kt.) En hij deed wat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet richtte om den HEERE te zoeken. |
29 Zie van deze ceremonie in het bidden gebruikelijk, 1 Kon. 8 op vers 22. 1 Kon. 8:22 (kt.) En Sálomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente Israëls, en breidde zijn handen uit naar den hemel; |
30 Namelijk tot God. |
14 31Indien er ondeugd in uw hand is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten niet wonen. | | 31 Dat is, zo gij een voornemen hebt om uw naaste kwaad te doen, of alrede dat gedaan hebt. In zulke manier van spreken betekent het woordje hand het voornemen of de daad des mensen, of beide. Vgl. 1 Sam. 26:18. 1 Kron. 12:17. Ps. 26:10. 1 Sam. 26:18 Hij zeide verder: Waarom vervolgt mijn heer zijn knecht alzo achterna? Want wat heb ik gedaan en wat kwaad is er in mijn hand? 1 Kron. 12:17 En David ging uit hun tegemoet, en antwoordde en zeide tot hen: Indien gijlieden ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij te helpen, zo zal mijn hart tegelijk over ulieden zijn; maar indien het is om mij aan mijn vijanden bedrieglijk over te leveren, daar toch geen wrevel in mijn handen is, de God onzer vaderen zie het en straffe het. Ps. 26:10 In welker handen schandelijk bedrijf is, en welker rechterhand vol geschenken is. |
15 Want dan zult gij uw aangezicht opheffen 32uit de gebreken, en zult vast wezen en niet vrezen. | | 32 Dat is, uit de menigerlei ellenden in dewelke gij nu steekt, en de straffen die gij nu lijden moet. |
16 Want gij zult de moeite vergeten, en aan 33haar gedenken 34als aan de wateren die voorbijgegaan zijn. | | 33 Dat is, de voorgemelde moeite of ellende. |
34 Te weten die zeer snellijk weggevloeid en voorbijgelopen zijn, op dewelke men niet meer denkt. Hij wil zeggen, dat hij gans geen gedachtenis zijner ellende zou hebben. |
17 Ja, uw
35tijd zal 36klaarder dan de middag oprijzen; gij zult 37uitvliegen, als cde morgenstond zult gij zijn. | | 35 Of: ouderdom. Vgl. Ps. 39:6; 89:48. Ps. 39:6 Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela. Ps. 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw dat ik ben; waarom zoudt Gij aller mensen kinderen tevergeefs geschapen hebben? |
36 Dat is, klaarder dan het schijnsel der middagzon. De middag betekent hier zeer grote klaarheid. Zie Job 5 op vers 14. De zin is: Wat gij nog overig te leven hebt, zal van God grotelijks gezegend worden; want middag betekent somtijds in de Heilige Schrift groten voorspoed, Jes. 58:10. Amos 8:9. Job 5:14 (kt.) Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in den middag. Jes. 58:10 En zo gij uw ziel opent voor den hongerige, en de bedrukte ziel verzadigt; dan zal uw licht in de duisternis opgaan en uw donkerheid zal zijn als de middag. Amos 8:9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon op den middag zal doen ondergaan, en het land bij lichten dag verduisteren. |
37 Dat is, uit kruis en lijden verlost worden, en u als het morgenlicht uitbreiden. Anders: zijt gij duister, zo zult gij als de morgenstond zijn. |
c Ps. 37:6; 112:4. Ps. 37:6 En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als den middag. Ps. 112:4 Zain. Den oprechten gaat het licht op in de duisternis; Cheth. Hij is genadig en barmhartig en rechtvaardig. |
18 En gij zult vertrouwen, omdat er verwachting zijn zal; en gij zult 38graven, dgerustelijk zult gij slapen. | | 38 Te weten om uw hut of huis te bouwen en te verzekeren. De zin is, dat hij een zekere plaats van woning zou hebben, in dewelke hij stil en gerust zou wonen. |
d Lev. 26:5. Lev. 26:5 En de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadens toe en zult zeker in uw land wonen. |
19 eEn gij zult nederliggen en niemand zal u verschrikken, en velen zullen uw aangezicht 39smeken. | | e Lev. 26:6. Ps. 3:6; 4:9. Spr. 3:24. Lev. 26:6 Ook zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen en niemand zij die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. Ps. 3:6 Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. Ps. 4:9 Ik zal in vrede tezamen nederliggen en slapen; want Gij, o HEERE, alleen zult mij doen zeker wonen. Spr. 3:24 Zo gij nederligt, zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en uw slaap zal zoet wezen. |
39 Dat is, de mensen zullen zich voor u vernederen, verzoekende met allen eerbied en ernst uw gunst, uit oorzaak van uw hoogheid, eer en vermogen. Het Hebreeuwse woord is ook in gelijken zin genomen Ex. 32:11. 1 Sam. 13:12. 1 Kon. 13:6. Ps. 45:13; 119:58. Spr. 19:6. Zach. 7:2. Ex. 32:11 Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE, waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht en met een sterke hand uit Egypteland uitgevoerd hebt? 1 Sam. 13:12 Zo zeide ik: Nu zullen de Filistijnen tot mij afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht des HEEREN niet ernstiglijk aangebeden; zo dwong ik mijzelven en heb brandoffer geofferd. 1 Kon. 13:6 Toen antwoordde de koning en zeide tot den man Gods: Aanbid toch het aangezicht des HEEREN uws Gods ernstiglijk, en bid voor mij dat mijn hand weder tot mij kome. Toen bad de man Gods het aangezicht des HEEREN ernstiglijk; en de hand des konings kwam weder tot hem en werd gelijk tevoren. Ps. 45:13 En de dochter van Tyrus, de rijken onder het volk, zullen uw aangezicht met geschenk smeken. Ps. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstiglijk gebeden van ganser harte; zijt mij genadig naar Uw toezegging. Spr. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen, en eenieder is een vriend dengene die giften geeft. Zach. 7:2 Toen men naar het huis Gods gezonden had Sarézer, en Regem-Melech en zijn mannen, om het aangezicht des HEEREN te smeken, |
20 Maar fde ogen der goddelozen zullen bezwijken, en de toevlucht zal van hen vergaan; en hun verwachting zal zijn 40de uitblazing der ziel. | | f Job 8:13, 14; 18:14. Job 8:13 Alzo zijn de paden van allen die God vergeten, en de verwachting des huichelaars zal vergaan; Job 8:14 Van denwelken zijn hoop walgen zal, en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop. Job 18:14 Zijn vertrouwen zal uit zijn tent uitgerukt worden; zulks zal hem doen treden tot den koning der verschrikkingen. |
40 Versta hiermede den dood, dewelke, als hij den goddelozen overkomt, hun alle hoop beneemt, niet alleen omdat zij hier al hun goed en heerlijkheid laten moeten, maar ook omdat het gevoelen van Gods toorn hen verschrikt, waardoor zij beroofd worden van hun troost, ten aanzien van dit en het toekomende leven. Vgl. Jer. 15:9. Jer. 15:9 Zij die zeven baarde, is zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon is ondergegaan als het nog dag was, zij is beschaamd en schaamrood geworden; en hunlieder overblijfsel zal Ik ten zwaarde overgeven voor het aangezicht hunner vijanden, spreekt de HEERE. |