Statenvertaling.nl

sample header image

Esther 9 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Esther 9

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De wraak der Joden
1 IN de twaalfde maand nu (dezelve is de maand Adar), op den dertienden dag derzelve, toen des konings woord en zijn wet nabijgekomen was, dat men het doen zou; ten dage als de vijanden der Joden hoopten over hen te heersen, zo is het omgekeerd, want de Joden heersten zelven over hun haters.
2 Want de Joden vergaderden zich in hun steden, in al de landschappen van den koning Ahasvéros, om de hand te slaan aan degenen die hun verderf zochten; en niemand bestond voor hen, want hunlieder schrik was op al die volken gevallen.
3 En al de oversten der landschappen en de stadhouders en landvoogden en die het werk des konings deden, verhieven de Joden; want de vreze van Mórdechai was op hen gevallen.
4 Want Mórdechai was groot in het huis des konings, en zijn gerucht ging uit door alle landschappen; want die man, Mórdechai, werd doorgaans groter.
5 De Joden nu sloegen op al hun vijanden met den slag des zwaards en der doding en der verderving; en zij deden met hun haters naar hun welbehagen.
6 En in den burcht Susan hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen.
7 En Parsandátha en Dalfon en Aspátha,
8 En Porátha en Adália en Aridátha,
9 En Parmástha en Arísai en Arídai en Vaizátha,
10 De tien zonen van Haman, den zoon van Hammedátha, den vijand der Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet aan den roof.
11 Ten zelven dage kwam voor den koning het getal der gedoden op den burcht Susan.
12 En de koning zeide tot de koningin Esther: Te Susan op den burcht hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen en de tien zonen van Haman; wat hebben zij al in de andere landschappen des konings gedaan? Wat is nu uw bede? en het zal u gegeven worden; of wat is verder uw verzoek? het zal geschieden.
13 Toen zeide Esther: Dunkt het den koning goed, men late ook morgen den Joden die te Susan zijn, toe, te doen naar het gebod van heden; en men hange de tien zonen van Haman aan de galg.
14 Toen zeide de koning dat men alzo doen zou; en er werd een gebod gegeven te Susan, en men hing de tien zonen van Haman op.
15 En de Joden die te Susan waren, vergaderden ook op den veertienden dag der maand Adar, en zij doodden te Susan driehonderd mannen, maar zij sloegen hun hand niet aan den roof.
16 De overige Joden nu die in de landschappen des konings waren, vergaderden, opdat zij stonden voor hun leven en rust hadden van hun vijanden, en zij doodden onder hun haters vijf en zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof.
17 Dit geschiedde op den dertienden dag der maand Adar; en op den veertiende derzelve rustten zij, en zij maakten denzelven een dag der maaltijden en der vreugde.
18 En de Joden die te Susan waren, vergaderden op den dertiende derzelve en op den veertiende derzelve; en zij rustten op den vijftiende derzelve, en zij maakten denzelven een dag der maaltijden en der vreugde.
19 Daarom maakten de Joden van de dorpen, die in de dorpssteden woonden, den veertienden dag der maand Adar ter vreugde en maaltijden, en een vrolijken dag, en der zending van delen aan elkander.
 
Instelling van het purimfeest
20 En Mórdechai beschreef deze geschiedenissen; en hij zond brieven aan al de Joden die in al de landschappen van den koning Ahasvéros waren, dien die nabij, en dien die ver waren,
21 Om over hen te bevestigen, dat zij zouden onderhouden den veertienden dag der maand Adar en den vijftienden dag derzelve, in alle en een ieder jaar;
22 Naar de dagen in dewelke de Joden tot rust gekomen waren van hun vijanden, en de maand die hun veranderd was van droefenis in blijdschap en van rouw in een vrolijken dag; dat zij dezelve dagen maken zouden tot dagen der maaltijden en der vreugde, en der zending van delen aan elkander, en der gaven aan de armen.
23 En de Joden namen aan te doen wat zij begonnen hadden, en wat Mórdechai aan hen geschreven had;
24 Omdat Haman, de zoon van Hammedátha, de Agagiet, aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht had hen om te brengen; en dat hij het pur, dat is het lot, had geworpen om hen te verslaan en om hen om te brengen.
25 Maar als zij voor den koning gekomen was, heeft hij adoor brieven bevolen, dat zijn boze gedachte die hij gedacht had over de Joden, op zijn hoofd zou wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen. a Esth. 8:8. verwijsteksten
26 Daarom noemt men die dagen purim, van den naam van dat pur. Hierom, vanwege al de woorden van dien brief, en hetgeen zij zelven daarvan gezien hadden en wat tot hen overgekomen was,
27 Bevestigden de Joden en namen op zich en op hun zaad en op allen die zich tot hen vervoegen zouden, dat men het niet overtrade, dat zij deze twee dagen zouden houden, naar het voorschrift derzelve en naar den bestemden tijd derzelve, in alle en een ieder jaar;
28 Dat deze dagen gedacht zouden worden en onderhouden in alle en elk geslacht, elk huisgezin, elk landschap en elke stad; en dat deze dagen van purim niet zouden overtreden worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve geen einde nemen zou bij hun zaad.
29 Daarna schreef de koningin Esther, de dochter van Abicháïl, en Mórdechai, de Jood, met alle macht, om dezen brief van purim ten tweeden male te bevestigen.
30 En hij zond de brieven aan al de Joden in de honderd zeven en twintig landschappen des koninkrijks van Ahasvéros, met woorden van vrede en trouw,
31 Dat zij deze dagen van purim bevestigen zouden op hun bestemde tijden, gelijk als Mórdechai, de Jood, over hen bevestigd had, en Esther, de koningin, en gelijk als zij het bevestigd hadden voor zichzelven en voor hun zaad; de zaken van het vasten en hunlieder geroep.
32 En het bevel van Esther bevestigde de geschiedenissen van deze purim, en het werd in een boek geschreven.

Einde Esther 9