Statenvertaling.nl

sample header image

Nehemia 10 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Nehemia 10

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 TOT de verzegelingen nu waren: Nehémia Hattirsátha, zoon van Hachálja, en Zidkía,
2 Serája, Azárja, Jeremía,
3 Pashur, Amárja, Malchía,
4 Hattus, Sebánja, Malluch,
5 Harim, Merémoth, Obadja,
6 Daniël, Ginnethon, Baruch,
7 Mesullam, Abía, Mijámin,
8 Maäzja, Bilgai, Semája. Dat waren de priesters.
9 En de Levieten, namelijk Jésua, zoon van Azánja, Binnuï; van de zonen van Hénadad, Kadmiël;
10 En hun broederen: Sebánja, Hodía, Kelíta, Pelája, Hanan,
11 Micha, Rehob, Hasábja,
12 Zakkur, Serébja, Sebánja,
13 Hodía, Bani, Benínu.
14 De hoofden des volks: Paros, Pahat-Moab, Elam, Zatthu, Bani,
15 Bunni, Azgad, Bebai,
16 Adónia, Bigvai, Adin,
17 Ater, Hizkía, Azzur,
18 Hodía, Hasum, Bezai,
19 Harif, Anathoth, Nebai,
20 Mágpias, Mesullam, Hezir,
21 Mesezábeël, Zadok, Jaddúa,
22 Pelátja, Hanan, Anája,
23 Hoséa, Hanánja, Hassub,
24 Hallóhes, Pilha, Sobek,
25 Rehum, Hasábna, Maäséja,
26 En Ahía, Hanan, Anan,
27 Malluch, Harim, Báëna.
28 En het overige des volks, de priesters, de Levieten, de portiers, de zangers, de Nethínim, en al wie zich van de volken der landen had afgescheiden tot Gods wet, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters, al wie wetenschap en verstand had;
29 Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, en kwamen in den vloek en in den eed, dat zij zouden wandelen in de wet Gods, die gegeven is door de hand van den knecht Gods, Mozes; en dat zij zouden houden en dat zij zouden doen al de geboden des HEEREN onzes Heeren, en Zijn rechten en Zijn inzettingen;
30 En dat wij onze dochters niet zouden geven aan de volken des lands, noch hun dochters nemen voor onze zonen.
31 Ook als de volken des lands waren en alle koren op den sabbatdag ten verkoop brengen, dat wij op den sabbat of op een anderen heiligen dag van hen niet zouden nemen; en dat wij het zevende jaar zouden vrij laten, mitsgaders allerhande bezwaarnis.
32 Voorts zetten wij ons geboden op, ons opleggende een derde deel van een sikkel in het jaar, tot den dienst van het huis onzes Gods;
33 Tot het brood der toerichting en het gedurig spijsoffer en tot het gedurig brandoffer, der sabbatten, der nieuwe maanden, tot de gezette hoogtijden, en tot de heilige dingen, en tot de zondoffers, om verzoening te doen over Israël; en tot alle werk van het huis onzes Gods.
34 Ook wierpen wij de loten onder de priesters, de Levieten en het volk, over het offer des houts, dat men brengen zou ten huize onzes Gods, naar het huis onzer vaderen, op bestemde tijden, jaar op jaar, om te branden op het altaar des HEEREN onzes Gods, gelijk het in de wet geschreven is;
35 Dat wij ook de eerstelingen onzes lands en de eerstelingen van alle vrucht van al het geboomte jaar op jaar zouden brengen, ten huize des HEEREN;
36 En de eerstgeborenen onzer zonen en onzer beesten, gelijk het in de wet geschreven is; en dat wij de eerstgeborenen onzer runderen en onzer schapen zouden brengen ten huize onzes Gods, tot de priesters, die in het huis onzes Gods dienen;
37 En dat wij de eerstelingen onzes deegs en onze hefoffers en de vrucht van alle bomen, most en olie, zouden brengen tot de priesters, in de kamers van het huis onzes Gods, en de tienden onzes lands tot de Levieten; en dat dezelve Levieten de tienden zouden hebben in alle steden onzer landbouwerij;
38 En dat er een priester, een zoon van Aäron, bij de Levieten zou zijn, als de Levieten de tienden ontvangen; en dat de Levieten de tienden der tienden zouden opbrengen ten huize onzes Gods, in de kamers van het schathuis.
39 Want de kinderen Israëls en de kinderen van Levi moeten hefoffer van koren, most en olie in die kamers brengen, omdat aldaar de vaten des heiligdoms zijn, en de priesters die dienen, en de portiers en de zangers; dat wij alzo het huis onzes Gods niet zouden verlaten.

Einde Nehemia 10