Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De priester en schriftgeleerde Ezra (wiens geslachtsregister hier verhaald wordt) trekt in het zevende jaar van den koning Arthahsasta (anders Artaxerxes) met velen van het volk uit Babel naar Jeruzalem, vs. 1, enz. Kopie van de gunstige en sterke commissie die hem de koning medegaf, 11. Waarover Ezra God hartelijk dankt, 27. |
Ezra’s volmacht |
1 NA deze geschiedenissen nu, in het koninkrijk van 1Arthahsasta, koning van Perzië: Ezra, 2de zoon van Serája, den zoon van Azárja, den zoon van Hilkía, | | 1 Zie Ezra 6 op vers 14. Ezra 6:14 (kt.) En de oudsten der Joden bouwden en gingen voorspoediglijk voort, door de profetie van den profeet Haggaï en Zacharía, den zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het bevel van den God Israëls, en naar het bevel van Kores en Daríus en Arthahsasta, koning van Perzië. |
2 Vgl. 1 Kron. 6:4, enz., alwaar de voorouders van Ezra in meerder getal verhaald worden, enigen kortheidshalve hier uitgelaten zijnde. 1 Kron. 6:4 En Eleázar gewon Pínehas, Pínehas gewon Abisúa; |
2 Den zoon van Sallum, den zoon van Zadok, den zoon van Ahítub, | | |
3 Den zoon van Amárja, den zoon van Azárja, den zoon van Merájoth, | | |
4 Den zoon van Zeráhja, den zoon van Uzzi, den zoon van Bukki, | | |
5 Den zoon van Abisúa, den zoon van Pínehas, den zoon van Eleázar, den zoon van Aäron, den 3hoofdpriester. | | 3 Zie 2 Kon. 25 op vers 18. 2 Kon. 25:18 (kt.) Ook nam de overste der trawanten Serája, den hoofdpriester, en Zefánja, den tweeden priester, en de drie dorpelbewaarders. |
6 Deze Ezra toog op uit Babel, en hij was een vaardig 4schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls, gegeven heeft; en de koning gaf hem, 5naar de hand des HEEREN zijns Gods over hem, al zijn verzoek. | | 4 Hebr. schrijver, waardoor verstaan wordt een die in de Heilige Schrift zeer geoefend en een leraar of meester is, of geacht wordt. Hetzelfde woord wordt ook dikwijls in het Nieuwe Testament gebruikt. Zie vss. 11, 21. Jer. 8:8. Vgl. Ps. 45:2. vers 11 Dit is nu het afschrift van den brief dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde; den schriftgeleerde van de woorden der geboden des HEEREN en van Zijn inzettingen over Israël: vers 21 En van mij, mij koning Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatmeesters die aan gene zijde der rivier zijt, dat alles wat Ezra, de priester, de schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal begeren, spoediglijk gedaan worde; Jer. 8:8 Hoe zegt gij dan: Wij zijn wijs, en de wet des HEEREN is bij ons? Zie, waarlijk, tevergeefs werkt de valse pen der schriftgeleerden. Ps. 45:2 Mijn hart geeft een goede rede op; ik zeg mijn gedichten uit van een Koning; mijn tong is een pen eens vaardigen schrijvers. |
5 Dat is, dewijl de Heere met hem was en zijn voornemen zegende, bestierende de zaken door Zijn Goddelijke voorzienigheid, naar zijn wens. Vgl. vers 9. vers 9 Want op den eerste der eerste maand was het begin des optochts uit Babel, en op den eerste der vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, naar de goede hand zijns Gods over hem. |
7 Ook sommigen van de kinderen Israëls en van de priesters en de 6Levieten en de zangers en de portiers en de 7Nethínim togen op naar Jeruzalem, in het zevende jaar van den koning Arthahsasta. | | 6 Dit wordt hier vooraf in het gemeen gezegd, maar hoe de Levieten onderweg bij Ezra gekomen en mede opgetogen zijn, zie daarvan Ezra 8:15, enz. Ezra 8:15 En ik vergaderde hen aan de rivier, gaande naar Ahava, en wij legerden ons aldaar drie dagen; toen lette ik op het volk en de priesters, en vond aldaar geen van de kinderen van Levi. |
7 Zie Ezra 2 op vers 43. Ezra 2:43 (kt.) De Nethínim: de kinderen van Ziha, de kinderen van Hasúfa, de kinderen van Tabbaoth; |
8 En hij kwam te Jeruzalem in de 8vijfde maand; dat was het zevende jaar van dezen koning. | | 8 Genoemd Ab, passende voor een deel op juli, voor een deel op augustus. |
9 Want op den eerste der 9eerste maand was het 10begin des optochts uit Babel, en op den eerste der vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, 11naar de goede hand zijns Gods over hem. | | 9 Genoemd Abib of Nisan. |
10 Hebr. de grondlegging of fundatie. Sommigen nemen het voor den raadslag of het beraad. |
11 Vgl. vers 6 met de aant. aldaar, en vers 28. vers 6 Deze Ezra toog op uit Babel, en hij was een vaardig schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls, gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN zijns Gods over hem, al zijn verzoek. vers 28 En heeft tot mij weldadigheid geneigd voor het aangezicht des konings en zijner raadsheren en aller geweldige vorsten des konings. Zo heb ik mij gesterkt naar de hand des HEEREN mijns Gods over mij, en de hoofden uit Israël vergaderd om met mij op te trekken. |
10 Want Ezra had zijn hart gericht om de wet des HEEREN te zoeken en te doen, en om in Israël te leren de 12inzettingen en de rechten. | | 12 Hebr. inzetting en recht. |
11 Dit is nu het afschrift van den brief dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde; den schriftgeleerde van de woorden der geboden des HEEREN en van Zijn inzettingen over Israël: | | |
12 Arthahsasta, koning der koningen, aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde der wet van den God des hemels, 13volkomen vrede en 14op zulken tijd. | | 13 Anders: den volkomene schriftgeleerde. |
14 Zie Ezra 4 op vers 10. Ezra 4:10 (kt.) En de overige volken die de grote en vermaarde Asnappar heeft vervoerd en doen wonen in de stad van Samaría, ook de overigen aan deze zijde der rivier, en op zulken tijd. |
13 Van mij wordt bevel gegeven, dat al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk, van het volk van Israël, en van deszelfs priesters en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga; | | |
14 Dewijl gij van voor den koning en zijn 15zeven raadsheren gezonden zijt, 16om onderzoek te doen in Judéa en te Jeruzalem, naar de wet uws Gods, 17die in uw hand is; | | 15 Vgl. Esth. 1:14. Esth. 1:14 De naasten nu bij hem waren Cársena, Sethar, Admátha, Tarsis, Meres, Mársena, Memúchan, zeven vorsten der Perzen en der Meden, die het aangezicht des konings zagen, die vooraan zaten in het koninkrijk), |
16 Om te informeren of de wet Gods wel wordt onderhouden of niet, en alles wat vervallen is, naar de wet weder op te richten en te verbeteren. |
17 Dat is, die gij steeds bij u hebt of medeneemt, waarmede gij omgaat, en die gij vaardiglijk weet te gebruiken. Alzo vers 25. vers 25 En gij, Ezra, naar de wijsheid uws Gods, die in uw hand is, stel regeerders en rechters, die al het volk richten dat aan gene zijde der rivier is, allen die de wetten uws Gods weten, en die ze niet weet, zult gijlieden die bekendmaken. |
15 En om heen te brengen het azilver en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwilliglijk gegeven hebben aan den God Israëls, Wiens woning te Jeruzalem is; | | a Ezra 8:25. Ezra 8:25 En ik woog hun toe het zilver en het goud en de vaten, zijnde de offering van het huis onzes Gods, die de koning en zijn raadsheren en zijn vorsten, en gans Israël die er gevonden werden, geofferd hadden. |
16 Mitsgaders al het zilver en goud dat gij 18vinden zult in het ganse landschap van Babel, met de vrijwillige gave des volks en der priesters, die vrijwilliglijk geven ten huize huns Gods, dat te Jeruzalem is; | | 18 Dat is, bekomen of verkrijgen kunt. |
17 19Opdat gij spoediglijk voor dat geld koopt runderen, rammen, lammeren, met hun spijsoffers en hun drankoffers, en die offert op het altaar van het huis van ulieder God, dat te Jeruzalem is. | | 19 Of: Daarom, koop, enz. |
18 Daartoe, wat u en uw broederen goeddunken zal met het overige zilver en goud te doen, zult gijlieden doen naar het welgevallen uws Gods. | | |
19 En geef de vaten die u gegeven zijn tot den dienst van het huis uws Gods, weder voor den God van Jeruzalem. | | |
20 Het overige nu dat van node zal zijn voor het huis uws Gods, dat u voorvallen zal uit te geven, zult gij geven uit het schathuis des konings. | | |
21 En van mij, mij koning Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatmeesters die aan gene zijde der rivier zijt, dat alles wat Ezra, de priester, de schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal begeren, spoediglijk gedaan worde; | | |
22 Tot honderd 20talenten zilver toe en tot honderd 21kor tarwe en tot honderd bath wijn en tot honderd bath olie, en zout 22zonder voorschrift. | | 20 Van een talent zie Ex. 25 op vers 39. Ex. 25:39 (kt.) Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. |
21 Van deze maten kor en bath zie 1 Kon. 4 op vers 22. 1 Kon. 7 op vers 26. 1 Kon. 4:22 (kt.) De spijze nu van Sálomo was voor één dag: dertig kor meelbloem, en zestig kor meel; 1 Kon. 7:26 (kt.) Haar dikte nu was een handbreed en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem; zij hield tweeduizend bath. |
22 Dat is, zonder daarvan maat voor te schrijven, of: zoveel men van node zal hebben. |
23 Al wat naar het bevel van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk gedaan worde voor het huis van den God des hemels; want waartoe zou er 23grote toorn zijn over het koninkrijk des konings en zijner kinderen? | | 23 Hij wil zeggen dat hij Gods toorn en straf op zich, zijn rijk en kinderen zekerlijk zou laden, indien hij anders deed. |
24 Ook laten wij ulieden weten aangaande alle priesters en Levieten, zangers, portiers, Nethínim en dienaars van het huis dezes Gods, dat men 24den cijns, ouden impost en tol hun niet zal vermogen op te leggen. | | 24 Zie Ezra 4 op vers 13. Ezra 4:13 (kt.) Zo zij nu den koning bekend, indien dezelve stad zal worden opgebouwd en de muren voltrokken, dat zij den cijns, ouden impost en tol niet zullen geven, en gij zult de inkomst der koningen schade aanbrengen. |
25 En gij, Ezra, naar de wijsheid 25uws Gods, die in uw hand is, stel 26regeerders en rechters, die al het volk richten dat aan gene zijde der rivier is, allen die de wetten uws Gods weten, en die ze niet weet, zult gijlieden die bekendmaken. | | 25 Dat is, die uw God u gegeven of in u gewrocht heeft; of versta de wet Gods in dewelke Gods wijsheid is geopenbaard, als vers 14. vers 14 Dewijl gij van voor den koning en zijn zeven raadsheren gezonden zijt, om onderzoek te doen in Judéa en te Jeruzalem, naar de wet uws Gods, die in uw hand is; |
26 Anders: rechters en onderzoekers van zaken. |
26 En al wie de wet uws Gods en de wet des konings niet zal doen, over dien laat spoediglijk recht worden gedaan: hetzij ter dood of tot 27verbanning, of tot boete van goederen, of tot de banden. | | 27 Chald. uitworteling; omdat eens mensen vaderland of geboorteplaats is als een akker, waarin hij geplant en geworteld is, en de verdrijving daaruit is als een uitworteling. |
Ezra dankt God |
27 28Geloofd zij de HEERE, de God onzer vaderen, Die alzulks in het hart des konings gegeven heeft, om te versieren het huis des HEEREN, dat te Jeruzalem is; | | 28 Dit zijn nu de woorden van Ezra. Hebr. Gezegend. |
28 En heeft tot mij 29weldadigheid geneigd voor het aangezicht des konings en zijner raadsheren en aller geweldige vorsten des konings. Zo heb ik mij 30gesterkt 31naar de hand des HEEREN mijns Gods over mij, en de hoofden uit Israël vergaderd om met mij op te trekken. | | 29 Of: goedertierenheid, goedgunstigheid. |
30 Dat is, ik heb moed gegrepen. |
31 Vgl. op vers 6. vers 6 (kt.) Deze Ezra toog op uit Babel, en hij was een vaardig schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls, gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN zijns Gods over hem, al zijn verzoek. |