Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Kores (anders Cyrus genaamd), koning van Perzië, laat, door Gods ingeven, vrijheid publiceren voor de Joden om uit de Babylonische gevangenis weder naar hun land te trekken en Gods tempel te bouwen, vs. 1, enz. Met bevel aan zijn onderdanen, dat zij hen in alles zullen bevorderen en een vrijwillige gave geven tot het bouwen van den tempel, 4. Hierop maken zich velen van het volk gereed tot de reis, en de onderdanen doen bij hen naar des konings bevel, 5. Kores laat hun daarenboven uitlangen de heilige vaten des tempels, die Nebukadnezar had weggevoerd, 7. |
De terugkeer naar Jeruzalem |
1 INa het 1eerste jaar nu van 2Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het bwoord des HEEREN, uit den mond van 3Jeremía, 4verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een 5stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: |
| a 2 Kron. 36:22. |
| 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: |
| 1 Hebr. In het ene jaar; dat is, in het eerste, te weten van zijn regering te Babel, of van de monarchie, want hij had al tevoren in Perzië over de twintig jaren geregeerd. |
| 2 Hebr. Koresch. Anders gemeenlijk genoemd Cyrus. Zie ook van dezen Jes. 44:28; 45:1, 13. |
| Jes. 44:28 Die van Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond. Jes. 45:1 ALZO zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden; om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: Jes. 45:13 Ik heb hem verwekt in gerechtigheid en al zijn wegen zal Ik recht maken; hij zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. |
| b Jer. 25:12; 29:10. |
| Jer. 25:12 Maar het zal geschieden als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. Jer. 29:10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken; en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats. |
| 3 Zie Jer. 25:12; 29:10. Alwaar God uitdrukkelijk belooft Zijn volk uit de gevangenis van Babel te verlossen, als die zeventig jaren zou hebben geduurd, die nu juist verlopen waren, naar sommiger rekening in het jaar van de schepping der wereld omtrent 3434, want de gevangenis had naar hun gevoelen begonnen in het jaar 3364. |
| Jer. 25:12 Maar het zal geschieden als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. Jer. 29:10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken; en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats. |
| 4 Of: wekte op, maakte wakker. |
| 5 Als Ex. 36:6. Zie aldaar, en 2 Kron. 36:22. Neh. 8:16, enz. |
| Ex. 36:6 Toen gebood Mozes dat men een stem zou laten gaan door het leger, zeggende: Man noch vrouw make enig werk meer ten hefoffer des heiligdoms. Alzo werd het volk teruggehouden van meer te brengen. 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Neh. 8:16 En dat zij het zouden luidbaar maken en een stem laten doorgaan door al hun steden en te Jeruzalem, zeggende: Gaat uit op het gebergte, en haalt takken van olijfbomen en takken van andere
olieachtige bomen en takken van mirtenbomen en takken van palmbomen en takken van andere
dichte bomen, om loofhutten te maken, als er geschreven is. |
|
2 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij 6bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in 7Juda is. |
| 6 Of: heeft mij opgelegd; te weten door het woord Zijner profeten (dat mij is bekendgemaakt) en door verwekking mijns geestes. Zie vers 1. Jes. 44:28; 45:1, 13. Anders: heeft van mij bevolen. |
| vers 1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Jes. 44:28 Die van Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond. Jes. 45:1 ALZO zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden; om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: Jes. 45:13 Ik heb hem verwekt in gerechtigheid en al zijn wegen zal Ik recht maken; hij zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. |
| 7 Dat is, het land van Juda. |
|
3 8Wie is onder ulieden van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat in Juda is; en hij bouwe het huis des HEEREN, des Gods van Israël; Hij is de God Die te 9Jeruzalem woont. |
| 8 Dat is, is er iemand onder ulieden wonende, die van Gods volk is, zijnde een Jood of Israëliet. Vgl. Deut. 20 op vers 5. |
| Deut. 20:5 (kt.) Dan zullen de ambtlieden tot het volk spreken, zeggende: Wie is de man die een nieuw huis heeft gebouwd en heeft het niet ingewijd? Die ga heen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien sterve in den strijd en iemand anders dat inwijde. |
| 9 Dat is, Die deze plaats verkoren heeft om aldaar op een bijzondere wijze tegenwoordig te zijn, Zijn Naam te openbaren en naar Zijn voorschrift gediend te zijn. Vgl. Ezra 6:12; 7:15. Anderen aldus: (Hij is de God) dat (te weten huis) te Jeruzalem is; alzo vss. 4, 5. |
| Ezra 6:12 De God nu, Die Zijn Naam aldaar heeft doen wonen, werpe terneder alle koningen en volken die hun hand zullen uitstrekken om te veranderen en te verderven dit huis Gods, dat te Jeruzalem is. Ik, Daríus, heb het bevel gegeven; dat het spoediglijk gedaan worde. Ezra 7:15 En om heen te brengen het zilver en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwilliglijk gegeven hebben aan den God Israëls, Wiens woning te Jeruzalem is; vers 4 En al wie achterblijven zou in enige plaatsen waar hij als vreemdeling verkeert, dien zullen de lieden zijner plaats bevorderlijk zijn met zilver en met goud en met have en met beesten; benevens een vrijwillige gave voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. vers 5 Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten, benevens een iegelijk wiens geest God verwekte, dat zij optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, Die te Jeruzalem woont. |
|
4 En al wie 10achterblijven zou 11in enige plaatsen waar hij als vreemdeling verkeert, dien zullen de lieden zijner plaats 12bevorderlijk zijn met zilver en met goud en met have en met beesten; benevens een vrijwillige gave voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. |
| 10 Door gebrek van middelen, of anderszins. |
| 11 Hebr. uit, van. |
| 12 Hebr. opheffen, oplichten. |
|
5 Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van 13Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten, benevens een iegelijk wiens geest God verwekte, dat zij optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, Die te Jeruzalem woont. |
| 13 Hieronder worden begrepen die van andere stammen mede opgetogen zijn, 1 Kron. 9:2, 3, enz. |
| 1 Kron. 9:2 De eerste inwoners nu die in hun bezitting, in hun steden kwamen, waren de Israëlieten, de priesters, de Levieten en de Nethínim. 1 Kron. 9:3 Maar te Jeruzalem woonden van de kinderen van Juda en van de kinderen van Benjamin, en van de kinderen van Efraïm en Manasse: |
|
6 Allen nu die rondom hen waren, sterkten hunlieder handen met zilveren vaten, met goud, met have en met beesten en met 14kostelijkheden; behalve 15alles wat vrijwilliglijk gegeven werd. |
| 14 Zie Gen. 24 op vers 53. |
| Gen. 24:53 (kt.) En de knecht langde voort zilveren kleinodiën en gouden kleinodiën en klederen, en hij gaf ze Rebekka; hij gaf ook haar broeder en haar moeder kostelijkheden. |
| 15 Vgl. vers 4. |
| vers 4 En al wie achterblijven zou in enige plaatsen waar hij als vreemdeling verkeert, dien zullen de lieden zijner plaats bevorderlijk zijn met zilver en met goud en met have en met beesten; benevens een vrijwillige gave voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. |
|
7 Ook bracht de koning Kores uit, de vaten van het huis des HEEREN, die cNebukadnézar uit Jeruzalem had uitgevoerd, en had ze gesteld in het huis zijns gods. |
| c 2 Kon. 24:13. 2 Kron. 36:7. |
| 2 Kon. 24:13 En hij bracht vandaar uit al de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Sálomo, de koning Israëls, in den tempel des HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had. 2 Kron. 36:7 Nebukadnézar bracht ook van de vaten van het huis des HEEREN naar Babel, en stelde ze in zijn tempel te Babel. |
|
8 En Kores, de koning van Perzië, bracht ze uit door de hand van Mithredath, den schatmeester, die ze 16Sesbázar, den vorst van Juda, dtoetelde. |
| 16 Deze wordt gehouden voor Zerubbabel, die in Chaldea alzo vernoemd is. Zie Ezra 3:2; 5:2, 14, 16. |
| Ezra 3:2 En Jésua, de zoon van Józadak, maakte zich op en zijn broederen, de priesters, en Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en zijn broederen, en zij bouwden het altaar des Gods van Israël, om daarop brandoffers te offeren, gelijk geschreven is in de wet van Mozes, den man Gods. Ezra 5:2 Toen maakten zich op Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en Jésua, de zoon van Józadak, en begonnen te bouwen het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; en met hen de profeten Gods, die hen ondersteunden. Ezra 5:14 Ja, de vaten van Gods huis, welke van goud en zilver waren, die Nebukadnézar uit den tempel die te Jeruzalem was, had weggenomen en dezelve gebracht in den tempel van Babel, die heeft de koning Kores uitgehaald uit den tempel van Babel en zij zijn gegeven aan een wiens naam was Sesbázar, dien hij tot landvoogd had gesteld; Ezra 5:16 Toen kwam dezelve Sesbázar; hij legde de fundamenten van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; en er is van toen af tot nu toe gebouwd, doch niet volbracht. |
| d Ezra 5:14. |
| Ezra 5:14 Ja, de vaten van Gods huis, welke van goud en zilver waren, die Nebukadnézar uit den tempel die te Jeruzalem was, had weggenomen en dezelve gebracht in den tempel van Babel, die heeft de koning Kores uitgehaald uit den tempel van Babel en zij zijn gegeven aan een wiens naam was Sesbázar, dien hij tot landvoogd had gesteld; |
|
9 En dit is hun getal: dertig gouden bekkens, duizend zilveren bekkens, negen en twintig messen; |
10 Dertig gouden bekers, vierhonderd en tien 17andere, zilveren bekers; andere vaten, 18duizend. |
| 17 Of: daaraan, te weten volgende. Of: van de tweede soort, of: dubbele, dat is, overdekte. |
| 18 Dat is (zo het sommigen verklaren), zij werden geteld en geleverd bij duizend, of: bij duizenden, als zijnde kleiner en van mindere waardij. Vgl. Ps. 50 op vers 10. Sommigen verstaan het van andere grote vaten, die duizend zouden geweest zijn en, gevoegd bij andere kleine vaten, die niet genoemd worden, het navolgende getal zouden uitmaken. |
| Ps. 50:10 (kt.) Want al het gedierte des wouds is Mijne, de beesten op duizend bergen. |
|
11 Alle vaten van goud en van zilver waren vijfduizend en vierhonderd; deze alle voerde Sesbázar op, 19met degenen die van de gevangenis opgevoerd werden, van Babel naar Jeruzalem. |
| 19 Hebr. met het opgevoerd worden der gevangenis, dat is, dergenen die uit het Joodse land gevankelijk waren weggevoerd. |