OM aan te wijzen het vervolg der historie van Gods kerk, zo heeft het den Heiligen Geest beliefd het voorgaande tweede boek der Kronieken te eindigen met dezelfde woorden met dewelke dit boek begint, waarin de Heilige Geest door den priester en schriftgeleerde Ezra ons heeft doen beschrijven, hoe God Zijn volk uit de zeventigjarige Babylonische gevangenis, volgens Zijn beloften, wonderbaarlijk verlost heeft door den Perzischen koning Kores (gemeenlijk genaamd Cyrus), die de Babylonische monarchie onder zich gebracht hebbende, door Gods ingeven vrijheid voor de Joden publiceert, om naar hun land weder te keren en den tempel te bouwen, met allerlei gunstige bevordering daartoe dienende; waarop velen van het volk, welker geest God verwekt heeft, onder het beleid van den vorst Zerubbabel en den hogepriester Jesua, zijn opgetogen en hebben des Heeren altaar gebouwd, Gode geofferd en het loofhuttenfeest gehouden, enz. Daarna ook den grond des tempels gelegd, maar het gebouw voor dien tijd niet kunnen voltrekken, omdat hun omliggende vijanden, in het arglistig verzoek van tezamen met hen te bouwen en gemeenschappelijken godsdienst te hebben, afgeslagen zijnde, door kwade praktijken ten hove zoveel hebben teweeggebracht, dat het bouwen verhinderd is in de volgende jaren der regering van Kores, Ahasveros en Arthahsasta (gemeenlijk genaamd Artaxerxes) tot in het tweede jaar van den koning Darius, wanneer zij, door de profeten Haggaï en Zacharia opgewekt en gesterkt zijnde, het bouwen van den tempel hebben hervat, en door een zeer gunstig en ernstig bevel van Darius, die van zijn landvoogd hiervan was verwittigd, eindelijk hebben voltrokken, den tempel ingewijd, en hun godsdienst daarin gepleegd. Een tijdlang daarna, als de zaken onder Gods volk weder vervallen waren, is de priester Ezra door Gods bijzondere beschikking, op zijn verzoek, van den koning Arthahsasta, in het zevende jaar zijns koninkrijks, met een goed aantal volks naar Jeruzalem gezonden, met zeer liberale vergunning van alle behoeften, en volkomen last om alles te herstellen en te ordineren naar Gods wet, hetwelk Ezra met groten ijver en getrouwheid heeft volbracht; waarom ook dit boek (alsmede omdat hij het beschreven heeft) den naam van hem draagt. Aangaande de tijdrekening, daarover is geen enerlei gevoelen bij de geleerden die hun werk daarvan gemaakt hebben, doordat de koningen en jaren der Perzische monarchie niet op één wijze worden gerekend, en verscheiden gevoelen onder hen is over deze vier koningen, die na Kores of Cyrus gevolgd zijn, namelijk Ahasveros en de eerste Arthahsasta, onder welker regering het bouwen van den tempel verhinderd is; daarna wie die Darius geweest is, onder welken de tempel is volbouwd, en voorts welke de tweede Arthahsasta is, die Ezra gezonden heeft om alles te herstellen, en ook naderhand Nehemia, om de muren, poorten en stad van Jeruzalem op te bouwen; waarvan te zijner plaats iets is aangetekend, opdat de verstandige lezer verkieze hetgeen hem best dunkt. Dit blijft altoos zeker en vast, dat deze zaken alle geschied zijn onder de Perzische monarchie, die haar aanvang genomen heeft van dezen Kores of Cyrus, van wiens eerste jaar zijner regering te Babel deze historie begint, zich uitstrekkende tot in het zevende jaar van den koning Arthahsasta den tweede, en voorts enigen tijd daarna; gelijk de volgende historie van Nehemia van het twintigste jaar deszelven konings begint. |