Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De koningin van Scheba bezoekt Salomo om zijn wijsheid te horen, vs. 1, enz. Waarover zij zich zeer verwondert, 3. En vereert hem met geschenken, 9. Krijgt ook geschenken van Salomo, en keert weder naar huis, 12. Salomo’s goud en inkomen, 13. Zijn rondassen en schilden, 15. Elpenbenen troon, 17. Gouden vaten, 20. Hoe hij vereerd wordt van de naburige koningen, 23. Zijn macht en rijkdom, 25. Zijn regering en dood, 30. |
De koningin van Scheba |
1 ENa
1toen de koningin van Scheba het gerucht van Sálomo hoorde, kwam zij, om Sálomo met raadselen te verzoeken, te Jeruzalem met een zeer zwaar heir, en kemels, dragende specerijen en goud in menigte en kostelijk gesteente; en zij kwam tot Sálomo en sprak met hem al wat in haar hart was. |
| a 1 Kon. 10:1, enz. Matth. 12:42. Luk. 11:31.  |
| 1 Kon. 10:1 EN toen de koningin van Scheba het gerucht van Sálomo hoorde aangaande den Naam des HEEREN, kwam zij om hem met raadselen te verzoeken. Matth. 12:42 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. Luk. 11:31 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met de mannen van dit geslacht en zal hen veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. |
| 1 Zie de bredere verklaring van dit hoofdstuk 1 Koningen 10, alwaar deze historie eerst beschreven is.  |
| 1 Koningen 10 EN toen de koningin van Scheba het gerucht van Sálomo hoorde aangaande den Naam des HEEREN, kwam zij om hem met raadselen te verzoeken. |
|
2 En Sálomo verklaarde haar al haar woorden; en geen ding was er verborgen voor Sálomo, dat hij haar niet verklaarde. |
3 Als nu de koningin van Scheba zag de wijsheid van Sálomo, en het huis dat hij gebouwd had, |
4 En de spijze zijner tafel, en het 2zitten zijner knechten, en het 3staan zijner dienaren en hun kledingen, en zijn schenkers en hun kledingen, en zijn opgang waardoor hij opging in het huis des HEEREN, 4zo was in haar geen geest meer. |
| 2 Zie 1 Kon. 10 op vers 5.  |
| 1 Kon. 10:5 (kt.) En de spijze zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen, en zijn schenkers, en zijn opgang waardoor hij henen opging in het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. |
| 3 Versta den welgeschikten, waardigen en vaardigen dienst die hem zittende aan de tafel van zijn hofdienaren gedaan werd. Het kan ook verstaan worden van zijn dienaren in het gemeen, die omtrent hem stonden of bij de hand waren, bereid om op zijn bevelen te wachten. |
| 4 Zie 1 Kon. 10 op vers 5.  |
| 1 Kon. 10:5 (kt.) En de spijze zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen, en zijn schenkers, en zijn opgang waardoor hij henen opging in het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. |
|
5 En zij zeide tot den koning: Het is een waarachtig woord geweest dat ik in mijn land gehoord heb, van uw 5zaken en van uw wijsheid. |
| 5 Hebr. van uw woorden. |
|
6 En ik heb hun woorden niet geloofd, totdat ik gekomen ben en mijn ogen dat gezien hebben; en zie, de helft van de grootheid uwer wijsheid is mij niet aangezegd; 6gij hebt overtroffen het gerucht dat ik gehoord heb. |
| 6 Hebr. gij hebt toegedaan tot of boven het gerucht, enz. |
|
7 Welgelukzalig zijn uw mannen en welgelukzalig deze uw knechten, die geduriglijk voor uw aangezicht staan en uw wijsheid horen. |
8 Geloofd zij de HEERE uw God, Die behagen in u gehad heeft, om u op 7Zijn troon 8den HEERE uw God tot een koning te zetten; overmits uw God Israël bemint, om hetzelve tot in eeuwigheid 9op te richten, zo heeft Hij u tot een koning over hen gesteld om recht en gerechtigheid te doen. |
| 7 1 Kon. 10:9 staat op den troon Israëls. Zij verstaat dat de Israëlieten Gods bijzonder volk en de koningen Gods stadhouders waren, dienvolgens dat hij God in zijn regering voor zijn Overste moest kennen en in Zijn Naam Zijn volk recht doen.  |
| 1 Kon. 10:9 Geloofd zij de HEERE uw God, Die behagen in u heeft gehad om u op den troon Israëls te zetten; omdat de HEERE Israël in eeuwigheid bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om recht en gerechtigheid te doen. |
| 8 Dat is, om Hem in zulken koninklijken staat alzo te dienen dat Zijn Naam daardoor grootgemaakt werd. |
| 9 Of: te bevestigen, of: staande te houden. |
|
9 En zij gaf den koning honderd en twintig 10talenten goud en specerijen in grote menigte en kostelijk gesteente; en er was 11gelijk deze specerij, die de koningin van Scheba den koning Sálomo gaf, geen geweest. |
| 10 Zie Ex. 25 op vers 39.  |
| Ex. 25:39 (kt.) Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. |
| 11 Te weten in zulke menigte. Vgl. 1 Kon. 10:10.  |
| 1 Kon. 10:10 En zij gaf den koning honderd en twintig talenten goud, en zeer vele specerijen en kostelijk gesteente; als deze specerij, die de koningin van Scheba den koning Sálomo gaf, is er nooit meer in menigte gekomen. |
|
10 Verder ook, Hurams knechten en Sálomo’s knechten, die goud brachten uit 12Ofir, brachten 13algummimhout en edelgesteente. |
| 12 Zie 1 Kon. 9 op vers 28.  |
| 1 Kon. 9:28 (kt.) En zij kwamen te Ofir en haalden vandaar aan goud vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo. |
| 13 Ook genaamd almuggimhout, 1 Kon. 10:11. Zie aldaar de aant.  |
| 1 Kon. 10:11 Verder ook, de schepen van Hiram, die goud uit Ofir voerden, brachten uit Ofir zeer veel almuggimhout en kostelijk gesteente. |
|
11 bEn de koning maakte van dat algummimhout 14hoge gangen tot het huis des HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers; 15desgelijks ook was tevoren in het land van Juda niet gezien geweest. |
| b 1 Kon. 10:12.  |
| 1 Kon. 10:12 En de koning maakte van dit almuggimhout steunsels voor het huis des HEEREN en voor het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers. Het almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien geweest tot op dezen dag. |
| 14 Hebbende aan beide zijden handleuningen en ondersteunsels, waarom zij ook steunsels genaamd zijn, 1 Kon. 10:12. Door deze gangen ging men van het huis des konings tot het huis des Heeren. Zie 1 Kon. 10 op vers 12.  |
| 1 Kon. 10:12 En de koning maakte van dit almuggimhout steunsels voor het huis des HEEREN en voor het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers. Het almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien geweest tot op dezen dag. 1 Kon. 10:12 (kt.) En de koning maakte van dit almuggimhout steunsels voor het huis des HEEREN en voor het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers. Het almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien geweest tot op dezen dag. |
| 15 Te weten algummimhout. |
|
12 En de koning Sálomo gaf de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde, 16behalve hetgeen dat zij tot den koning gebracht had; zo keerde zij en toog naar haar land, zij en haar knechten. |
| 16 Dat is, zonder hetgeen dat hij haar gaf voor hetgeen dat zij hem geschonken had. |
Sálomo’s goud en inkomen |
13 Het gewicht nu van het goud dat voor Sálomo op één jaar inkwam, was zeshonderd zes en zestig talenten goud, |
14 Behalve wat zij van de 17kramers en de kooplieden inbrachten; ook 18brachten alle koningen van Arabië en de vorsten deszelven lands goud en zilver aan Sálomo. |
| 17 Zie van dezen 1 Kon. 10 op vers 15.  |
| 1 Kon. 10:15 (kt.) Behalve wat van de kramers was en van den handel der kruideniers, en van alle koningen van Arabië en van de geweldigen van hetzelve land. |
| 18 Te weten om hun jaarlijkse schatting te betalen. |
|
15 Daartoe maakte de koning Sálomo tweehonderd rondassen van geslagen goud; zeshonderd 19sikkelen van geslagen goud liet hij opwegen tot elke rondas. |
| 19 Van den gemenen gouden sikkel zie Gen. 24 op vers 22.  |
| Gen. 24:22 (kt.) En het geschiedde als de kemels voleind hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve sikkel, en twee armringen aan haar handen, welker gewicht was tien sikkelen goud. |
|
16 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; 20driehonderd sikkelen goud liet hij opwegen tot elk schild. En de koning legde ze in 21het huis des wouds van Libanon. |
| 20 Of: drie ponden of mijnen goud, gelijk er staat 1 Kon. 10:17, doende elk pond honderd sikkelen. Zie aldaar de aant.  |
| 1 Kon. 10:17 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; drie pond goud liet hij opwegen tot elk schild; en de koning legde ze in het huis des wouds van Libanon. |
| 21 Zie van dit huis 1 Kon. 7:2, enz., en de aantt.  |
| 1 Kon. 7:2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte en vijftig ellen in zijn breedte en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren. |
|
17 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met 22louter goud. |
| 22 Ja, met het allergelouterdste. Zie 1 Kon. 10 op vers 18, alwaar het dicht goud genaamd wordt.  |
| 1 Kon. 10:18 (kt.) Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. |
|
18 En de troon had zes trappen, en een voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en 23leuningen 24aan beide zijden, tot de zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij de leuningen. |
| 23 Hebr. handen. |
| 24 Hebr. vanhier en vandaar, of: van ginds en van weer; alzo in het volgende vers. |
|
19 En twaalf leeuwen stonden daar aan beide zijden, op de zes trappen; desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt geweest. |
20 Ook waren alle drinkvaten van den koning Sálomo van goud, en alle vaten van het huis des wouds van Libanon waren van 25gesloten goud; het 26zilver was in de dagen van Sálomo niet voor iets geacht. |
| 25 Zie 1 Kon. 6 op vers 20.  |
| 1 Kon. 6:20 (kt.) En de aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte en van twintig ellen in breedte en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. |
| 26 Deze woorden met de volgende van dit vers worden ook aldus vertaald: geen zilver was eraan; want het was in de dagen van Salomo niet voor enig ding geacht. |
|
21 Want des konings schepen voeren naar Tarsis, met de knechten van Huram; 27eens in drie jaren kwamen de schepen van 28Tarsis in, brengende goud en zilver, elpenbeen en apen en pauwen. |
| 27 Het oorspronkelijke woord, hetwelk anders betekent een, wordt dus voor eens of eenmaal ook genomen Ex. 30:10. Joz. 6:3. 2 Kon. 4:35; 6:10. Job 33:14; 39:38.  |
| Ex. 30:10 En Aäron zal ééns in het jaar over deszelfs hoornen verzoening doen, met het bloed des zondoffers der verzoeningen; ééns in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten; het is heiligheid der heiligheden den HEERE. Joz. 6:3 Gij dan allen die krijgslieden zijt, zult rondom de stad gaan, de stad omringende eenmaal; alzo zult gij doen zes dagen lang. 2 Kon. 4:35 Daarna kwam hij weder en wandelde in het huis ééns herwaarts en ééns derwaarts, en klom weder op en breidde zich over hem uit; en de jongen niesde tot zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. 2 Kon. 6:10 Daarom zond de koning van Israël heen aan die plaats waarvan hem de man Gods gezegd en hem gewaarschuwd had, en wachtte zich aldaar, niet eenmaal noch tweemaal. Job 33:14 Maar God spreekt eens of tweemaal, doch men let niet daarop. Job 39:38 Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren. |
| 28 Zie 1 Kon. 10 op vers 22.  |
| 1 Kon. 10:22 (kt.) Want de koning had in zee schepen van Tarsis, met de schepen van Hiram; deze schepen van Tarsis kwamen in, eenmaal in drie jaren, brengende goud en zilver, elpenbeen en apen en pauwen. |
|
22 Alzo werd de koning Sálomo groter dan alle koningen der aarde, in rijkdom en wijsheid. |
23 En 29alle koningen der aarde zochten Sálomo’s aangezicht, om zijn wijsheid te horen, die God in zijn hart gegeven had. |
| 29 Te weten tot dewelke het gerucht van Salomo’s wijsheid en rijkdom gekomen was. |
|
24 En zij brachten eenieder zijn geschenk: zilveren vaten en gouden vaten en klederen, harnas en specerijen, paarden en muilezels, 30elk van jaar tot jaar. |
| 30 Hebr. de zaak des jaars in het jaar, dat is, elk geschenk jaarlijks; alzo 1 Kon. 10:25.  |
| 1 Kon. 10:25 En zij brachten eenieder zijn geschenk: zilveren vaten en gouden vaten, en klederen en harnas, en specerijen, paarden en muilezels, elk ding van jaar tot jaar. |
|
25 Ook had cSálomo 31vierduizend paardenstallen, en 32wagens, en twaalfduizend ruiters; en hij legde ze in de 33wagensteden en bij den koning te Jeruzalem. |
| c 1 Kon. 4:26; 10:26. 2 Kron. 1:14.  |
| 1 Kon. 4:26 Sálomo had ook veertigduizend paardenstallen tot zijn wagens, en twaalfduizend ruiters. 1 Kon. 10:26 Daartoe vergaderde Sálomo wagens en ruiters, en hij had duizend en vierhonderd wagens en twaalfduizend ruiters, en legde ze in de wagensteden en bij den koning in Jeruzalem. 2 Kron. 1:14 En Sálomo vergaderde wagens en ruiters, zodat hij duizend en vierhonderd wagens en twaalfduizend ruiters had; en hij legde ze in de wagensteden en bij den koning te Jeruzalem. |
| 31 Hoe dit te vergelijken is met 1 Kon. 4:26, alwaar het getal is van veertigduizend, zie aldaar de aant.  |
| 1 Kon. 4:26 Sálomo had ook veertigduizend paardenstallen tot zijn wagens, en twaalfduizend ruiters. |
| 32 Versta niet van deze wagens dat zij mede vierduizend zouden geweest zijn; maar het getal derzelve is hier verzwegen, en wordt uitgedrukt 1 Kon. 10:26.  |
| 1 Kon. 10:26 Daartoe vergaderde Sálomo wagens en ruiters, en hij had duizend en vierhonderd wagens en twaalfduizend ruiters, en legde ze in de wagensteden en bij den koning in Jeruzalem. |
| 33 Zie 1 Kon. 9 op vers 19.  |
| 1 Kon. 9:19 (kt.) En al de schatsteden die Sálomo had, en de wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij. |
|
26 En hij heerste over alle koningen, van de 34rivier 35tot aan het land der Filistijnen, en tot aan de landpale van Egypte. |
| 34 Namelijk den Eufraat, die bij uitnemendheid de rivier genaamd wordt. Zie Gen. 31 op vers 21. Hier is de vervulling der belofte aan Abraham gedaan Gen. 15:18. Zie ook 1 Kon. 4:21 en de aant.  |
| Gen. 31:21 (kt.) En hij vlood en al wat zijne was, en hij maakte zich op en voer over de rivier; en hij zette zijn aangezicht naar het gebergte van Gilead. Gen. 15:18 Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: 1 Kon. 4:21 En Sálomo was heersende over al de koninkrijken van de rivier tot
het land der Filistijnen en tot aan de landpale van Egypte; die brachten geschenken en dienden Sálomo al de dagen zijns levens. |
| 35 Merk hier de landpalen van Palestina; de rivier de Eufraat was haar pale oost- en noordwaarts, het land der Filistijnen westwaarts, en Egypte zuidwaarts. Vgl. Gen. 15:18.  |
| Gen. 15:18 Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: |
|
27 dOok maakte de koning het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. |
| d 2 Kron. 1:15.  |
| 2 Kron. 1:15 En de koning maakte het zilver en het goud in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. |
|
28 En zij brachten voor Sálomo 36paarden uit Egypte en uit al die landen. |
| 36 Van den tol der paarden en andere waren uit Egypte komende, die Salomo trok, zie 2 Kron. 1:16. 1 Kon. 10:28 en de aant.  |
| 2 Kron. 1:16 En het uitbrengen der paarden was hetgeen Sálomo uit Egypte had; en aangaande het linnen garen, de kooplieden des konings namen het linnen garen voor den prijs. 1 Kon. 10:28 En het uitbrengen der paarden was hetgeen Sálomo uit Egypte had; en aangaande het linnen garen, de kooplieden des konings namen het linnen garen voor den prijs. |
Sálomo sterft |
29 Het overige nu eder 37geschiedenissen van Sálomo, de eerste en de laatste, zijn die niet geschreven in de 38woorden van 39Nathan, den profeet, en in de profetie van 40Ahía, den Siloniet, en 41in de gezichten van 42Jedi, den 43ziener, 44aangaande Jeróbeam, den zoon van Nebat? |
| e 1 Kon. 11:41.  |
| 1 Kon. 11:41 Het overige nu der geschiedenissen van Sálomo, en al wat hij gedaan heeft, en zijn wijsheid, is dat niet geschreven in het boek der geschiedenissen van Sálomo? |
| 37 Hebr. woorden. |
| 38 Dat is, boeken of geschriften. Deze nu hielden in de geschiedenissen van Salomo en Jerobeam, en zijn niet overgebleven, doch zonder nadeel van Gods kerk, zijnde de canonieke Schrift, zoals zij ons van God nagelaten is, gans volkomen, om ons volmaaktelijk te onderwijzen van al hetgeen dat ons nodig is te geloven en te doen ter zaligheid. |
| 39 Zie van dezen profeet 2 Sam. 7:2.  |
| 2 Sam. 7:2 Zo zeide de koning tot den profeet Nathan: Zie toch, ik woon in een cederen huis, en de ark Gods woont in het midden der gordijnen. |
| 40 Zie van dezen ook 1 Kon. 11:29.  |
| 1 Kon. 11:29 Het geschiedde nu te dien tijde, als Jeróbeam uit Jeruzalem uitging, dat de profeet Ahía, de Siloniet, hem op den weg vond, en hij zich een nieuw kleed aangedaan had, en zij beiden alleen op het veld waren, |
| 41 Van de profetische gezichten zie Gen. 15 op vers 1.  |
| Gen. 15:1 (kt.) NA deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. |
| 42 Zie van dezen 2 Kron. 12:15, alwaar hij Iddo genaamd wordt, en 2 Kron. 15:1, alwaar hij heet Oded.  |
| 2 Kron. 12:15 De geschiedenissen nu van Rehábeam, de eerste en de laatste, zijn die niet geschreven in de woorden van Semája, den profeet, en Iddo, den ziener, verhalende de geslachtsregisters; daartoe de krijgen van Rehábeam en Jeróbeam in al hun dagen? 2 Kron. 15:1 TOEN kwam de Geest Gods op Azária, den zoon van Oded. |
| 43 Versta een profeet, denwelken God verborgen dingen door gezichten openbaart. Zie Num. 12:6; 24:4. 1 Sam. 9:9.  |
| Num. 12:6 En Hij zeide: Hoort nu Mijn woorden. Zo er een profeet onder u is, Ik, de HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekendmaken, door een droom zal Ik met hem spreken. Num. 24:4 De hoorder der redenen Gods spreekt; die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt en wien de ogen ontdekt worden. 1 Sam. 9:9 (Eertijds zeide eenieder aldus in Israël, als hij ging om God te vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener. Want die heden een profeet genoemd wordt, die werd eertijds een ziener genoemd.) |
| 44 Anders: van, of: tegen. |
|
30 En Sálomo regeerde te Jeruzalem over gans Israël veertig jaar. |
31 En Sálomo ontsliep met zijn vaderen en zij begroeven hem in de 45stad van zijn vader David; en zijn zoon Rehábeam werd koning in zijn plaats. |
| 45 Zie 1 Kon. 2 op vers 10.  |
| 1 Kon. 2:10 (kt.) En David ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in de stad Davids. |