Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 34 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

2 Kronieken 34

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Josia is godvruchtig, vs. 1, enz. Roeit alle afgoderij uit, 4. Repareert den tempel, 8. De overpriester Hilkia vindt het wetboek in den tempel, 14. De koning laat daarover den Heere door de profetes Hulda vragen, 20. Die profeteert dat het koninkrijk van Juda ten onder gaan zou, 23. Maar niet in het leven van Josia, 26. Die daarover de gemeente doet verzamelen, en het wetboek lezen, vernieuwende het verbond met God, 29.
 
De reformatie onder Josía
1 JOSÍA1 was 2acht jaren oud toen hij koning werd, en regeerde een en dertig jaar te Jeruzalem.1 Zie bredere verklaring van dit hoofdstuk 2 Koningen 22 en 23, alwaar deze historie eerst beschreven is. verwijsteksten
2 Hebr. een zoon van acht jaren. Zie Gen. 5 op vers 32. verwijsteksten
2 En hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, en 3wandelde in de wegen van zijn vader David en 4week niet af ter rechter- noch ter linkerhand.3 Zie 1 Kon. 15 op vers 26. verwijsteksten
4 Dat is, verliet den rechten weg niet op enigerlei manier. Zie Deut. 5 op vers 32. verwijsteksten
3 Want in het achtste jaar zijner regering, toen hij nog 5een jongeling was, begon hij den God van zijn vader David te 6zoeken; en in het 7twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem avan de hoogten en de bossen en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen.5 Te weten van zestien jaren oud.
6 Zie 2 Kron. 15 op vers 2. verwijsteksten
7 Te weten zijner regering, toen hij twintig jaar oud was.
a 1 Kon. 13:2. verwijsteksten
4 En men brak 8voor zijn aangezicht af de altaren 9der Baäls; en de 10zonnebeelden die omhoog boven 11dezelve waren, hieuw hij af; de 12bossen ook en de gesneden en gegoten beelden verbrak en vergruisde en 13strooide hij op de graven dergenen die hun geofferd hadden.8 Dat is, door zijn bevel, in zijn tegenwoordigheid, daar hij het aanzag.
9 Zie Richt. 2 op vers 11. verwijsteksten
10 Zie van deze Lev. 26 op vers 30. verwijsteksten
11 Te weten altaren, over dewelke zij omhoog waren gesteld.
12 Dat is, beelden van het bos; alzo vers 7. verwijsteksten
13 Zie 2 Kon. 23 op vers 6. verwijsteksten
5 En 14de beenderen der priesters verbrandde hij op 15hun altaren; en hij reinigde Juda en Jeruzalem.14 Vgl. dit met 2 Kon. 23:20, en de aant. daarop. verwijsteksten
15 Te weten der beelden, en dat tot meerdere verfoeiing en ontreiniging van hun altaren, zijnde die dingen voor onrein geacht, dewelke van dode lichamen of beenderen aangeroerd waren. Vgl. 2 Kon. 23:20. verwijsteksten
6 Daartoe in de steden van Manasse en Efraïm en Simeon, ja, tot Naftali toe, 16in haar woeste plaatsen rondom,16 Dat is, in het land van Israël, dat verwoest was door de wegvoering der tien stammen in Assyrië. Anders: met haar bijlen, of houwmessen, of hamers, of spaden, of schoppen, te weten waarmede zij de afgodische bossen, beelden, altaren, huizen, hoogten, enz., uitroeiden en afwierpen. Het Hebreeuwse woord hetwelk hier gebruikt wordt, is Ez. 26:9 gevonden voor instrumenten waarmede iets afgeworpen, verdelgd en uitgeroeid wordt. verwijsteksten
7 Brak hij ook de altaren af en de bossen, en de gesneden beelden 17stampte hij, die vergruizende, en al de zonnebeelden hieuw hij af in het ganse land Israëls; daarna keerde hij weder naar Jeruzalem.17 Dat is, hij stiet ze zo alsof zij in een mortier of door enig molenwerk waren verbrijzeld geweest. Vgl. Deut. 9:21. verwijsteksten
8 In bhet achttiende jaar nu zijner regering, als hij het land en het 18huis 19gereinigd had, zond hij Safan, den zoon van Azália, en Maäséja, den 20overste der stad, en Joah, den zoon van Jóahaz, den kanselier, 21om het huis des HEEREN zijns Gods te verbeteren.b 2 Kon. 22:3. verwijsteksten
18 Te weten Gods, dat is, den tempel.
19 Te weten van de vuiligheden en smetten der afgoderij.
20 Vgl. 1 Kon. 22:26. 2 Kon. 23:8. verwijsteksten
21 Versta dat hij dezen gezonden heeft tot den hogepriester Hilkia, opdat hij de collecten zou opnemen en leveren, en dezelve laten besteden tot de reparatie en vermaking van den tempel, 2 Kon. 22:4. Zie een gelijk voorbeeld in Joas, 2 Kron. 24:4, enz. verwijsteksten
9 En zij kwamen 22tot Hilkía, den 23hogepriester, en 24zij gaven het geld dat ten huize Gods gebracht was, hetwelk de Levieten die den 25dorpel bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van 26Manasse en Efraïm en uit 27het ganse overblijfsel van Israël, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen 28waren.22 Te weten om het bevel des konings hem aan te dienen, rakende de voorgemelde vermaking van den tempel en het opbrengen van het geld, daartoe dienende.
23 Hebr. den groten priester.
24 Namelijk Hilkia en zijn metgezellen. Zij gaven het in de hand der verzorgers of bestelden over de werklieden, vers 17. verwijsteksten
25 Namelijk des tempels. Anders: de vaten.
26 Dat is, der Manassieten en Efraïmieten.
27 Te weten dat onder het gebied van den koning van Juda stond, of hem toegedaan was. Zie 2 Kron. 21 op vers 2. verwijsteksten
28 Namelijk de Levieten die het geld vergaderd hadden.
10 29Zij nu gaven het in de hand 30der verzorgers van het werk, die besteld waren over het huis des HEEREN; en dezen gaven dat dengenen die het werk deden, die arbeidden aan het huis des HEEREN, om het huis te 31vermaken en te verbeteren.29 Namelijk Hilkia en zijn medehelpers, als in de aant. van het begin van het voorgaande vers. Vgl. ook het einde van het volgende 16de vers en vers 17. verwijsteksten
30 Versta beheerders, voogden, voortdrijvers, die zorg droegen dat het werk wel gedaan werd, onderscheiden van degenen die met hun hand het werk zelven deden. Zie 2 Kon. 22 op vers 5. verwijsteksten
31 Anders: te onderzoeken, of: te bezichtigen; te weten om te vernemen waar het enige betering of vermaking vandoen had.
11 cWant zij gaven het den werkmeesters en den bouwlieden, om 32gehouwen stenen te kopen en hout tot de 33samenvoegingen, en om de 34huizen te zolderen, die 35de koningen van Juda verdorven hadden.c 2 Kon. 22:6. verwijsteksten
32 Zie 2 Kon. 22 op vers 6. verwijsteksten
33 Versta de balken, door dewelke de wanden of de muren aan elkander samengevoegd en gehecht worden.
34 Versta de kamers die aan den tempel waren voor de priesters en de Levieten.
35 Te weten de afgodische koningen, als Achaz, Manasse en Amon.
12 En die mannen handelden 36trouwelijk in dit werk; en de 37bestelden over dezelve waren Jahath en Obadja, Levieten van de kinderen van Merári, mitsgaders Zacharía en Mesullam, van de kinderen der Kahathieten, om het werk voort te drijven; 38en die Levieten waren allen verstandig op instrumenten van muziek.36 Hebr. in waarheid of trouw. Alzo 2 Kon. 12:15; 22:7. verwijsteksten
37 Te weten de verzorgers, van dewelke gesproken is vers 10. verwijsteksten
38 Of: mitsgaders eenieder der Levieten die verstandig was op muzikale instrumenten.
13 Zij waren ook over de lastdragers, en de voortdrijvers van allen die in 39enig werk arbeidden; want uit de Levieten waren schrijvers en 40ambtlieden en portiers.39 Hebr. in dienst en dienst; dat is, in elken dienst of werk. Zie Gen. 7 op vers 2. verwijsteksten
40 Genaamd vers 10 verzorgers. Zie daar de aant. verwijsteksten
 
Het wetboek teruggevonden
14 En als zij het geld uitnamen dat in het huis des HEEREN gebracht was, vond de priester Hilkía 41het wetboek des HEEREN, gegeven door de hand van Mozes.41 Te weten het originele wetboek, van Mozes zelven geschreven en nagelaten. Zie 2 Kon. 22 op vers 8. verwijsteksten
15 En Hilkía 42antwoordde en zeide tot Safan, den schrijver: Ik heb het wetboek gevonden in het huis des HEEREN. En Hilkía gaf Safan het boek.42 Dat is, ving aan te spreken. Zie Richt. 18 op vers 14. verwijsteksten
16 En Safan droeg het boek tot den koning; daarbenevens bracht hij nog den koning 43bescheid weder, zeggende: 44Al wat in de hand uwer knechten gegeven is, dat doen zij;43 Hebr. woord, dat is, bescheid, rapport, antwoord van hetgeen de koning gelast had, vers 8. verwijsteksten
44 Dat is, al wat den Levieten belast en aan hun zorg overgegeven is.
17 En zij hebben het geld 45samengestort dat in het huis des HEEREN gevonden is, en hebben het gegeven in de hand der bestelden en in de hand dergenen die het werk 46maakten.45 Hebr. gegoten, of: gesmolten. Zie 2 Kon. 22 op vers 9. verwijsteksten
46 Of: deden, dat is, de arbeidslieden of werklieden.
18 Voorts gaf Safan, de schrijver, den koning te kennen, zeggende: Hilkía, de priester, heeft mij een boek gegeven. En Safan las daarin voor het aangezicht des konings.
19 Het geschiedde nu als de koning de woorden der wet hoorde, dat 47hij zijn klederen scheurde.47 Zie 2 Kon. 22, de aant. op vers 11. verwijsteksten
20 En de koning gebood Hilkía en Ahíkam, den zoon van Safan, en 48Abdon, den zoon van Micha, en Safan, den schrijver, en Asája, den knecht des konings, zeggende:48 Die ook Achbor genaamd wordt, 2 Kon. 22:12. verwijsteksten
21 Gaat heen, vraagt den HEERE voor mij en voor 49het overgeblevene in Israël en in Juda, over de woorden dezes boeks, dat gevonden is; want de grimmigheid des HEEREN is groot, die over ons 50uitgegoten is, omdat onze vaders niet hebben gehouden het woord des HEEREN, om te doen naar al hetgeen dat in dat boek geschreven is.49 Te weten die door de vijanden niet waren vermoord geweest of gevankelijk weggevoerd.
50 En dat met heftigen brand en aansteking, want 2 Kon. 22:13 staat voor uitgegoten het woord aangestoken. verwijsteksten
22 Toen ging Hilkía heen en die 51des konings waren, tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den zoon van 52Tokhat, den zoon van Hasra, den 53klederbewaarder. Zij nu woonde te Jeruzalem in het 54tweede deel; en zij spraken 55zulks tot haar.51 Te weten dienaren, welker namen zie vers 20. verwijsteksten
52 Ook genaamd Tikva, de zoon van Harhas, 2 Kon. 22:14. verwijsteksten
53 Versta dit van de klederen des heiligdoms, die aan dezen Sallum in bewaring gegeven waren.
54 Te weten der stad. Zie 2 Kon. 20 op vers 4. Anderen verstaan deze plaats van een college der profeten. Zie 2 Kon. 22, de aant. op vers 14. verwijsteksten
55 Hebr. naar zulks; dat is, naar hetgeen dat de koning hun geboden had.
23 En zij zeide tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Zegt den man die ulieden tot Mij gezonden heeft:
24 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal 56kwaad over deze plaats en over haar inwoners brengen; al de vloeken die geschreven zijn in het boek 57dat men voor het aangezicht des konings van Juda gelezen heeft.56 Versta den inval der Babyloniërs in het land van Juda, de belegering der stad Jeruzalem, den hongersnood, de vermoording der inwoners, de verstoring des tempels, de gevangenis en wegvoering des volks naar Babel, en eindelijk den ondergang der stad en het verderf des gehelen lands.
57 Hebr. dat zij voor het aangezicht des konings, enz., gelezen hebben. Zie Job 4 op vers 19. verwijsteksten
25 Daarom dat zij 58Mij verlaten en anderen goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met alle 59werken hunner handen, zo zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden tegen deze plaats en niet uitgeblust worden.58 Zie 2 Kron. 12 op vers 1. verwijsteksten
59 Dat is, afgoden en beelden. Zie 2 Kon. 22 op vers 17. verwijsteksten
26 Maar tot den koning van Juda, die ulieden gezonden heeft om den HEERE te vragen, tot hem zult gij alzo zeggen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Aangaande de woorden 60die gij hebt gehoord:60 Te weten uit het lezen van het wetboek, inhoudende zeer zware dreigementen, uitgesproken tegen de overtreders der wet. Zie 2 Kon. 22 op vers 18. verwijsteksten
27 Omdat uw hart 61week geworden is en gij u voor het aangezicht Gods vernederd hebt, als gij Zijn woorden hoordet tegen deze plaats en tegen haar inwoners, en hebt u vernederd voor Mijn aangezicht en uw klederen gescheurd en geweend voor Mijn aangezicht, zo heb Ik u ook verhoord, spreekt de HEERE.61 Het Hebreeuwse woord, van het hart des mensen gezegd zijnde, betekent meest een zwakheid, slapheid en verval deszelven, dewelke komt uit vrees; gelijk af te leiden is uit Deut. 20:3, 8. 2 Kon. 22:19. 2 Kron. 13:7. Jes. 7:4. Jer. 51:46. verwijsteksten
28 Zie, Ik zal u verzamelen tot uw vaderen, en gij zult 62met vrede in uw 63graf verzameld worden en uw ogen zullen al dat kwaad niet zien, dat Ik over deze plaats en over haar inwoners brengen zal. En zij brachten den koning dit antwoord weder.62 Dat is, alzo, dat het kwaad hetwelk over deze stad en dit land komen zal, niet bij uw leven geschieden zal, maar wel bij het leven van uw kinderen. Zie hiervan breder 2 Kon. 22 op vers 20. Daarenboven is hij ook binnen Jeruzalem in zijn graf met alle ceremoniën vredelijk begraven. Vgl. Jer. 34:5. verwijsteksten
63 Hebr. in uw graven, dat is, in een uwer graven. Zie Gen. 19 op vers 29, en vgl. 2 Kron. 35:24. verwijsteksten
29 dToen zond de koning heen, en verzamelde alle 64oudsten van Juda en Jeruzalem.d 2 Kon. 23:1. verwijsteksten
64 Zie 2 Kon. 23 op vers 1. verwijsteksten
30 En de koning ging op in het huis des HEEREN, en al de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem, mitsgaders de priesters en de Levieten, en al het volk, van den grote tot den kleine toe; en 65men las voor hun oren al de woorden van het boek des verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden was.65 Of: hij las, namelijk de koning, doch versta dat hij iemand heeft doen lezen, als iemand van de priesters of Levieten.
31 En de koning stond in zijn 66standplaats en emaakte een verbond voor des HEEREN aangezicht om den HEERE na te wandelen, en om Zijn geboden en Zijn 67getuigenissen en Zijn inzettingen 68met zijn ganse hart en met zijn ganse ziel te onderhouden, doende de woorden des verbonds, die in datzelve boek geschreven zijn.66 Dat is, aan den pilaar waar de koning zijn stoel had, 2 Kon. 23:3. Zie van deze plaats breder 2 Kon. 11 op vers 14. verwijsteksten
e Joz. 24:25. verwijsteksten
67 Zie 1 Kon. 2 op vers 3. verwijsteksten
68 Zie 1 Kon. 2 op vers 4. verwijsteksten
32 En hij 69deed allen die te Jeruzalem en in Benjamin gevonden werden, staan; en de inwoners van Jeruzalem 70deden naar het verbond van God, den God hunner vaderen.69 Te weten opdat zij alzo overeind staande met plechtigen eed beloven zouden, dat zij den zuiveren godsdienst, dien hij nu opgericht had, zouden onderhouden. Of: hij deed hen staan, dat is, hij bevestigde hen in het gemaakte verbond. Anders: hij bevestigde het (te weten verbond) met allen, enz.
70 Te weten ten aanzien van den uiterlijken godsdienst.
33 Josía dan deed alle 71gruwelen weg uit alle landen die der kinderen Israëls waren, en 72maakte allen die in Israël gevonden werden, te dienen, te dienen den HEERE hun God; 73al zijn dagen 74weken zij niet af 75van den HEERE, den God hunner vaderen, na te volgen.71 Dat is, alle afgoden, beelden, hoogten, altaren en afgodisch tuig.
72 Het Hebreeuwse woord brengt mede, dat hij hen enigszins noodzaakte tot den zuiveren godsdienst; gelijk men een knecht dwingt tot zijn werk. De zin is, dat hij hen door zijn autoriteit en koninklijke macht in orde heeft gehouden, verbiedende de afgoderij, en bevelende dat men God niet zou dienen dan naar Zijn Woord.
73 Vgl. Joz. 24:31. Richt. 2:7. verwijsteksten
74 Te weten van den uiterlijken, zuiveren godsdienst. Niettemin, dat het hart van het merendeel van dit volk niet oprecht is geweest, blijkt zowel uit de menigvuldige bestraffingen der profeten, dewelke te dien tijde geleefd hebben, als uit de zware oordelen en plagen Gods, die na den dood van Josia over de Joden gekomen zijn.
75 Hebr. van achter den Heere. Zie 1 Kon. 9 op vers 6. verwijsteksten

Einde 2 Kronieken 34