Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Uzzia koning van Juda |
1 TOENa nam het ganse volk van Juda Uzzia (die nu zestien jaar oud was), en maakten hem koning in de plaats van zijn vader Amázia. a 2 Kon. 14:21. |
a 2 Kon. 14:21 En het ganse volk van Juda nam Azária (die nu zestien jaar oud was), en zij maakten hem koning in plaats van zijn vader Amázia. |
2 bDezelve bouwde Eloth en bracht haar weder aan Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen was. b 2 Kon. 14:22. |
b 2 Kon. 14:22 Die bouwde Elath en bracht haar weder aan Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen was. |
3 cZestien jaar was Uzzia oud toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jechólia, van Jeruzalem. c 2 Kon. 15:2. |
c 2 Kon. 15:2 Hij was zestien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jechólia, van Jeruzalem. |
4 En hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles wat zijn vader Amázia gedaan had. |
5 Want hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van Zacharía, die verstandig was in de gezichten Gods; in de dagen nu dat hij den HEERE zocht, maakte hem God voorspoedig. |
6 Want hij toog uit en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den muur van Gath en den muur van Jabne en den muur van Asdod; daartoe bouwde hij steden in Asdod en onder de Filistijnen. |
7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren die te Gurbaäl woonden, en tegen de Meünieten. |
8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. |
9 Daartoe bouwde Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en aan de Dalpoort en aan de hoeken; en hij sterkte ze. |
10 Hij bouwde ook torens in de woestijn en hieuw vele putten uit, overmits hij veel vee had, beide in de laagten en in de effen velden, akkerlieden en wijngaardeniers op de bergen en op de vruchtbare velden; want hij was een liefhebber van de landbouwerij. |
11 Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten oorlog, uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal hunner monstering, door de hand van Jeíël, den schrijver, en Maäséja, den ambtman; onder de hand van Hanánja, een van de vorsten des konings. |
12 Het gehele getal van de hoofden der vaderen, der strijdbare helden, was tweeduizend en zeshonderd. |
13 En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd zeven duizend en vijfhonderd, die met strijdbare kracht zich ten oorlog oefenden, om den koning tegen den vijand te helpen. |
14 En Uzzia bereidde voor hen, voor het ganse heir, schilden en spiesen en helmen en pantsiers en bogen, zelfs tot de slingerstenen toe. |
15 Hij maakte ook te Jeruzalem kunstige werken, bedenking van kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de hoeken zijn zouden, om met pijlen en met grote stenen te schieten; zo ging zijn naam tot verre toe uit, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk werd. |
Uzzia wordt melaats |
16 Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN om te roken op het reukaltaar. |
17 Doch Azária, de priester, ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen. |
18 En zij wederstonden den koning Uzzia en zeiden hem: Het komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roken, maar den priesters, Aärons zonen, die geheiligd zijn om te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot eer zijn van den HEERE God. |
19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in zijn hand om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesters, rees de melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesters in het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. |
20 Alstoen zag de hoofdpriester Azária op hem, en al de priesters, en zie, hij was melaats aan zijn voorhoofd, en zij stieten hem metterhaast vandaar, ja, hij zelf werd ook gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. |
21 dAlzo was de koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden. Jotham nu, zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des lands. d 2 Kon. 15:5. |
d 2 Kon. 15:5 En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats werd tot den dag zijns doods, en hij woonde in een afgezonderd huis; doch Jotham, des konings zoon, was over het huis, richtende het volk des lands. |
22 Het overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de laatste, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, beschreven. |
23 En Uzzia ontsliep met zijn vaderen en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in het veld van de begrafenis die der koningen was; want zij zeiden: Hij is melaats. En zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats. |