Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De goddeloze regering van Aházia |
1 ENa de inwoners van Jeruzalem maakten Aházia, zijn kleinsten zoon, koning in zijn plaats; want een bende die met de Arabieren in het leger gekomen was, had al de eersten gedood. Aházia dan, de zoon van Joram, den koning van Juda, regeerde. a 2 Kon. 8:24, 25, enz. |
a 2 Kon. 8:24 En Joram ontsliep met zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; en Aházia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. 2 Kon. 8:25 In het twaalfde jaar van Joram, den zoon van Achab, den koning van Israël, begon Aházia, de zoon van Jehóram, den koning van Juda, te regeren. |
2 Twee en veertig jaar was Aházia oud toen hij koning werd, en hij regeerde één jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Athália, een dochter van Omri. |
3 Hij wandelde ook in de wegen van het huis van Achab, want zijn moeder was zijn raadgeefster om goddelooslijk te handelen. |
4 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk het huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers na den dood zijns vaders, hem ten verderve. |
5 Hij wandelde ook in hun raad ben toog heen met Joram, den zoon van Achab, den koning van Israël, tot den strijd tegen Házaël, den koning van Syrië, bij Ramoth in Gilead; en de Syriërs sloegen Joram. b 2 Kon. 8:28. |
b 2 Kon. 8:28 En hij toog met Joram, den zoon van Achab, naar den strijd te Ramoth in Gilead, tegen Házaël, den koning van Syrië; en de Syriërs sloegen Joram. |
6 En hij keerde weder om zich te laten genezen te Jizreël, want hij had wonden, die men hem bij Rama geslagen had, als hij streed tegen Házaël, den koning van Syrië; en Azária, de zoon van Joram, den koning van Juda, kwam af om Joram, den zoon van Achab, te Jizreël te bezien, want hij was krank. |
Aházia’s dood |
7 De vertreding nu van Aházia was van God, dat hij tot Joram kwam; want als hij gekomen was, toog hij met Joram uit tot Jehu, den zoon van Nimsi, denwelken de HEERE gezalfd had om het huis van Achab uit te roeien. |
8 Zo geschiedde het als Jehu oordeel uitvoerde tegen het huis van Achab, dat hij de vorsten van Juda en de zonen der broederen van Aházia, die Aházia dienden, vond cen die doodde. c 2 Kon. 10:14. |
c 2 Kon. 10:14 Toen zeide hij: Grijpt hen levend. En zij grepen hen levend, en zij sloegen hen bij den bornput van Beth-Héked, twee en veertig mannen, en hij liet niet één van hen over. |
9 dDaarna zocht hij Aházia, en zij kregen hem (want hij was verstoken in Samaría) en zij brachten hem tot Jehu, en zij doodden hem en begroeven hem; want zij zeiden: Hij is de zoon van Jósafat, die den HEERE met zijn ganse hart gezocht heeft. Zo had het huis van Aházia niemand die kracht behield tot het koninkrijk. d 2 Kon. 9:27. |
d 2 Kon. 9:27 Als Aházia, de koning van Juda, dat zag, zo vlood hij door den weg van het huis des hofs. Doch Jehu vervolgde hem achterna en zeide: Slaat hem ook op den wagen, aan den opgang naar Gur, die bij Jibleam is; en hij vlood naar Megiddo en stierf aldaar. |
Moord door Athália |
10 Toen Athália, de moeder van Aházia, zag dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op en bracht al het koninklijke zaad van het huis van Juda om. |
11 Maar Jósabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon van Aházia, en stal hem uit het midden van des konings zonen die gedood werden, en zette hem en zijn voedster in een slaapkamer; zo verborg hem Jósabath, de dochter van den koning Joram, de huisvrouw van den priester Jójada (want zij was de zuster van Aházia), voor Athália, dat zij hem niet doodde. |
12 En hij was bij hen verstoken in het huis Gods zes jaren; en Athália regeerde over het land. |