Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Rehabeam trekt naar Sichem, om van het volk, dat aldaar vergaderd was, koning gemaakt te worden, vs. 1, enz. Het volk begeert door Jerobeam verlichting van de zware lasten, 2. Rehabeam volgende den raad niet der oude, maar der jonge heren, geeft het volk een hard antwoord, 6. Daarom vallen tien stammen van hem af, 16. En stenigen zijn commissaris Hadoram, maar hij vlucht naar Jeruzalem, 18. |
De scheuring van het rijk |
1 ENa
1Rehábeam toog naar 2Sichem; want het ganse Israël was te Sichem gekomen om hem koning te maken. |
| a 1 Kon. 12:1, enz. |
| 1 Kon. 12:1 EN Rehábeam toog naar Sichem, want het ganse Israël was te Sichem gekomen om hem koning te maken. |
| 1 De bredere verklaring van dit hoofdstuk is te vinden 1 Koningen 12, alwaar deze historie eerst beschreven is. |
| 1 Koningen 12 EN Rehábeam toog naar Sichem, want het ganse Israël was te Sichem gekomen om hem koning te maken. |
| 2 Zie Gen. 12 op vers 6. |
| Gen. 12:6 (kt.) En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos Moré; en de Kanaänieten waren toentertijd in dat land. |
|
2 Het geschiedde nu als Jeróbeam, de zoon van Nebat, dat hoorde b(dezelve nu was in Egypte, alwaar hij 3van het aangezicht van den koning Sálomo gevloden was), dat Jeróbeam uit Egypte 4wederkeerde; |
| b 1 Kon. 11:40. |
| 1 Kon. 11:40 Daarom zocht Sálomo Jeróbeam te doden; maar Jeróbeam maakte zich op en vlood in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, en was in Egypte, totdat Sálomo stierf. |
| 3 Uit vrees voor Salomo, die hem zocht te doden, misschien vernomen hebbende de profetie van Ahia, 1 Kon. 11:40. |
| 1 Kon. 11:40 Daarom zocht Sálomo Jeróbeam te doden; maar Jeróbeam maakte zich op en vlood in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, en was in Egypte, totdat Sálomo stierf. |
| 4 Welverstaande niet terstond als hij hoorde dat Salomo overleden was, maar als hij van de Israëlieten ontboden was. Zie 1 Kon. 12:2, 3, en hier het volgende vers. |
| 1 Kon. 12:2 Het geschiedde nu als Jeróbeam, de zoon van Nebat, dit hoorde, daar hij nog in Egypte was (want hij was van het aangezicht van den koning Sálomo gevloden, en Jeróbeam woonde in Egypte), 1 Kon. 12:3 Dat zij heenzonden en lieten hem roepen; en Jeróbeam en de ganse gemeente Israëls kwamen, en spraken tot Rehábeam, zeggende: |
|
3 Want zij 5zonden heen en lieten hem roepen; zo kwam Jeróbeam met het ganse Israël, en spraken tot Rehábeam, zeggende: |
| 5 Te weten boden. |
|
4 Uw vader heeft ons juk 6hard gemaakt; nu dan, 7maak gij uws vaders harden dienst en zijn zwaar juk dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen. |
| 6 Versta dit van de burgerlijke lasten. Want zij moesten Salomo zijn onderhoud opbrengen, die zeer kostelijk hof hield. Zie 1 Kon. 4:7, enz., en voornamelijk vss. 22, 23. |
| 1 Kon. 4:7 En Sálomo had twaalf bestelmeesters over gans Israël, die den koning en zijn huis verzorgden; voor elkeen was een maand in het jaar om te verzorgen. 1 Kon. 4:22 De spijze nu van Sálomo was voor één dag: dertig kor meelbloem, en zestig kor meel; 1 Kon. 4:23 Tien vette runderen en twintig weiderunderen en honderd schapen, uitgenomen de herten en reeën en buffels en gemeste vogels. |
| 7 Hebr. verlicht of licht van uws vaders harden dienst en van zijn zwaar juk. Alzo vers 9. Men kan dit ook aldus overzetten: minder van den harden dienst uws vaders; en alzo in het volgende. |
| vers 9 En hij zeide tot hen: Wat raadt gijlieden dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter? |
|
5 En hij zeide tot hen: Komt over drie dagen weder tot mij. En het volk ging heen. |
6 En de koning Rehábeam hield raad met de oudsten, die gestaan hadden voor het aangezicht van zijn vader Sálomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden dat men dit volk antwoorden zal? |
7 En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij dit volk 8goedertieren en jegens hen goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden spreken, zo zullen zij 9te alle dagen uw knechten zijn. |
| 8 Hebr. voor goed of ten goede, dat is, genegen tot goedertierenheid, vriendschap en weldadigheid. Vgl. Neh. 5:19. Ps. 86:17. |
| Neh. 5:19 Gedenk mijner, mijn God, ten goede, alles wat ik aan dit volk gedaan heb. Ps. 86:17 Doe aan mij een teken ten goede, opdat het mijn haters zien en beschaamd worden, als Gij, HEERE, mij geholpen en mij getroost zult hebben. |
| 9 Dat is, zolang als gij leeft. |
|
8 Maar hij verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield raad met 10de jongelingen die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht stonden. |
| 10 Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 44 op vers 20. Deze jonge heren moeten redelijk bedaagd geweest zijn, dewijl Rehabeam, met denwelken zij opgewassen waren, een en veertig jaren oud was, toen hij aan de regering kwam, 1 Kon. 14:21. 2 Kron. 12:13. |
| Gen. 44:20 (kt.) Zo zeiden wij tot mijn heer: Wij hebben een ouden vader en een jongeling des ouderdoms, den kleinste, wiens broeder dood is, en hij is alleen van zijn moeder overgebleven, en zijn vader heeft hem lief. 1 Kon. 14:21 Rehábeam nu, de zoon van Sálomo, regeerde in Juda; een en veertig jaar was Rehábeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien jaar te Jeruzalem, in de stad die de HEERE verkoren had uit al de stammen Israëls om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Náäma, de Ammonitische. 2 Kron. 12:13 Zo versterkte zich de koning Rehábeam in Jeruzalem en regeerde; want Rehábeam was een en veertig jaar oud als hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaar in Jeruzalem, de stad die de HEERE uit alle stammen Israëls verkoren had om Zijn Naam daar te zetten; en zijns moeders naam was Náäma, een Ammonitische. |
|
9 En hij zeide tot hen: Wat raadt gijlieden dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter? |
10 En de jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: 11Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lendenen. |
| 11 Zie de verklaring 1 Kon. 12 op vers 10. |
| 1 Kon. 12:10 (kt.) En de jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lendenen. |
|
11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; 12mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik 13zal u met 14schorpioenen kastijden. |
| 12 Zie 1 Kon. 12 op vers 11. |
| 1 Kon. 12:11 (kt.) Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. |
| 13 Deze woorden zijn hier en vers 14 ingevoegd uit 1 Kon. 12:11, 14. Zie ook aldaar op vers 11 de verklaring derzelve. |
| vers 14 En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. 1 Kon. 12:11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. 1 Kon. 12:14 En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. vers 11 (kt.) Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. |
| 14 Dat is, met geselen, die scherpe en kromme haken hebben, om het vlees ijselijk te verscheuren, gelijk de schorpioenen met hun kromme en scherpe staarten dodelijke wonden geven. |
|
12 Zo kwam Jeróbeam en al het volk tot Rehábeam op den derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. |
13 En de koning antwoordde 15hun hardelijk; want de koning Rehábeam verliet 16den raad der oudsten. |
| 15 Dat is, het volk, dat met Jerobeam tot den koning gekomen was, 1 Kon. 12:13. |
| 1 Kon. 12:13 En de koning antwoordde het volk hardelijk; want hij verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; |
| 16 Namelijk dien zij hem geraden hadden; gelijk staat 1 Kon. 12:13, en zie den raad vers 7. |
| 1 Kon. 12:13 En de koning antwoordde het volk hardelijk; want hij verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; vers 7 En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij dit volk goedertieren en jegens hen goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden spreken, zo zullen zij te alle dagen uw knechten zijn. |
|
14 En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. |
15 Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want deze 17omwending was van God, opdat de HEERE Zijn woord bevestigde, chetwelk Hij door den 18dienst van Ahía, den Siloniet, gesproken had tot Jeróbeam, den zoon van Nebat. |
| 17 Het Hebreeuwse woord nesibbah, hetwelk wij hier hebben, is naar sommiger gevoelen nagenoeg van enerlei betekenis met sibbah, dat 1 Kon. 12:15 staat; gelijk zij ook zijn van enerlei oorsprong. Zij betekenen beide omwending, omgang, omkering; insgelijks oorzaak. Versta dan door deze omwending het werk dat alhier geschiedde, waardoor de Israëlieten zich omgekeerd hebben van het huis Davids; voor zover de oorzaak daarvan geweest is in Gods rechtvaardig oordeel, straffende de zonden der mensen. Zie hiervan breder de verklaring 1 Kon. 12 op vers 15. |
| 1 Kon. 12:15 Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want deze omwending was van den HEERE, opdat Hij Zijn woord bevestigde, hetwelk de HEERE door den dienst van Ahía, den Siloniet, gesproken had tot Jeróbeam, den zoon van Nebat. 1 Kon. 12:15 (kt.) Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want deze omwending was van den HEERE, opdat Hij Zijn woord bevestigde, hetwelk de HEERE door den dienst van Ahía, den Siloniet, gesproken had tot Jeróbeam, den zoon van Nebat. |
| c 1 Kon. 11:31. |
| 1 Kon. 11:31 En hij zeide tot Jeróbeam: Neem u tien stukken; want alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Sálomo scheuren en u tien stammen geven. |
| 18 Hebr. de hand. |
|
16 Toen het 19ganse Israël zag dat de koning naar hen niet hoorde, zo 20antwoordde het volk den koning, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; eenieder naar uw tenten, o Israël; voorzie nu uw huis, o David. Zo ging het ganse Israël naar zijn tenten. |
| 19 Welverstaande, uitgenomen den stam van Juda en de Israëlieten die daaronder ressorteerden; van dewelke gesproken wordt in het volgende vers. |
| 20 Het Hebreeuwse woord is ook voor antwoorden genomen zonder het woord dabar bij zich te hebben, Job 13:22; 33:32, maar het wordt erbij gevonden 1 Kon. 12:16. |
| Job 13:22 Roep dan en ik zal antwoorden; of ik zal spreken en geef mij antwoord. Job 33:32 Zo er redenen zijn, antwoord mij; spreek, want ik heb lust u te rechtvaardigen. 1 Kon. 12:16 Toen gans Israël zag dat de koning naar hen niet hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; naar uw tenten, o Israël. Voorzie nu uw huis, o David. Zo ging Israël naar zijn tenten. |
|
17 Doch aangaande de kinderen van Israël die in de steden van Juda woonden, over die regeerde Rehábeam ook. |
18 Toen 21zond de koning Rehábeam 22Hadóram, die over de 23schatting was, en de kinderen Israëls stenigden hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehábeam verkloekte zich om op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. |
| 21 Te weten om de verstoorde Israëlieten tevreden te stellen en tot de gehoorzaamheid van het huis Davids weder te brengen. |
| 22 Ook genaamd Adoram, 1 Kon. 12:18; insgelijks (naar eniger gevoelen) Adoniram, 1 Kon. 4:6. |
| 1 Kon. 12:18 Toen zond de koning Rehábeam Adóram, die over de schatting was, en het ganse Israël stenigde hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehábeam verkloekte zich om op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. 1 Kon. 4:6 En Ahísar was hofmeester; en Adoníram, de zoon van Abda, was over de schatting. |
| 23 Versta de persoonlijke schatting; waarvan zie 1 Kon. 5:13, 14. |
| 1 Kon. 5:13 En de koning Sálomo deed een uitschot opkomen uit gans Israël; en het uitschot was dertigduizend man. 1 Kon. 5:14 En hij zond hen naar den Libanon, tienduizend des maands bij beurten: één maand waren zij in den Libanon, twee maanden elk in zijn huis; en Adoníram was over dit uitschot. |
|
19 Alzo vielen de Israëlieten van het huis van David af, 24tot op dezen dag. |
| 24 Dat is, welke afval en ontrouw misdrijf nog duurt tot op dezen dag, te weten als dit geschreven werd. |