Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 7 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 7

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De kinderen van Issaschar
1 DE kinderen van aIssaschar waren Tola en Pua, Jasib en Simron, vier. a Gen. 46:13. Num. 26:23. verwijsteksten
2 De kinderen van Tola nu waren Uzzi en Refája en Jeriël en Jachmai en Jibsam en Semuël, hoofden der huizen hunner vaderen, van Tola, kloeke helden in hun geslachten; hun getal was in de dagen van David twee en twintig duizend en zeshonderd.
3 En de kinderen van Uzzi waren Jizráhja; en de kinderen van Jizráhja waren Michaël en Obadja en Joël en Jissía; deze vijf waren altezamen hoofden.
4 En met hen naar hun geslachten, naar hun vaderlijke huizen, waren de hopen des krijgsheirs, zes en dertig duizend; want zij hadden vele vrouwen en kinderen.
5 En hun broeders, in alle huisgezinnen van Issaschar, kloeke helden, waren zeven en tachtig duizend, al dezelve in geslachtsregisters gesteld zijnde.
 
De kinderen van Benjamin
6 bDe kinderen van Benjamin waren Bela en Becher en Jedíaël, drie. b Gen. 46:21. Num. 26:38. 1 Kron. 8:1. verwijsteksten
7 En de kinderen van Bela waren Ezbon en Uzzi en Uzziël en Jerímoth en Iri, vijf hoofden in de huizen der vaderen, kloeke helden; die, in geslachtsregisters gesteld zijnde, waren twee en twintig duizend en vier en dertig.
8 De kinderen van Becher nu waren Zemíra en Joas en Eliëzer en Eljóënai en Omri en Jerémoth en Abía en Anathoth en Alémeth; deze allen waren kinderen van Becher.
9 Dezen nu in geslachtsregisters gesteld zijnde naar hun geslachten, hoofden der huizen hunner vaderen, kloeke helden, waren twintigduizend en tweehonderd.
10 De kinderen van Jedíaël nu waren Bilhan; en de kinderen van Bilhan waren Jeüs en Benjamin en Ehud en Kenáäna en Zethan en Tarsis en Ahisáhar.
11 Al dezen waren kinderen van Jedíaël, tot hoofden der vaderen, kloeke helden, zeventienduizend en tweehonderd, uitgaande in het heir ten strijde.
 
De kinderen van Dan en Naftali
12 Daartoe Suppim en Huppim waren kinderen van Ir, en Husim, kinderen van Aher.
13 De kinderen van Naftali waren Jahziël en Guni en Jezer en Sallum, kinderen van Bilha.
 
De kinderen van Manasse
14 De kinderen van Manasse waren Asriël, welken de vrouw van Gilead baarde; doch zijn bijwijf, de Syrische, baarde Machir, den vader van Gilead.
15 Machir nu nam tot een vrouw de zuster van Huppim en Suppim, en haar naam was Máächa; en de naam des tweeden was Zeláfead. Zeláfead nu had dochters.
16 En Máächa, de huisvrouw van Machir, baarde een zoon en zij noemde zijn naam Peres, en de naam zijns broeders was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem.
17 De kinderen van Ulam nu waren Bedan. Dezen zijn de kinderen van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse.
18 Belangende nu zijn zuster Molécheth, zij baarde Ishod en Abiëzer en Máhela.
19 De kinderen van Semída nu waren Ahjan en Sechem en Likhi en Aníam.
 
De kinderen van Efraïm
20 En de ckinderen van Efraïm waren Sutélah; en zijn zoon was Bered; en zijn zoon Tahath; en zijn zoon Eláda; en zijn zoon Tahath; c Num. 26:35. verwijsteksten
21 En zijn zoon was Zabad; en zijn zoon Sutélah en Ezer en Elad. En de mannen van Gath, die in het land geboren waren, doodden hen, omdat zij afgekomen waren om hun vee te nemen.
22 Daarom droeg Efraïm, hun vader, vele dagen leed; en zijn broeders kwamen om hem te troosten.
23 Daarna ging hij in tot zijn huisvrouw, en zij werd zwanger en baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Bería, omdat zij in ellende was in zijn huis.
24 Zijn dochter nu was Séëra; die bouwde het lage en het hoge Beth-Hóron, en Uzzen-Séëra.
25 En Refah was zijn zoon, en Resef; en zijn zoon was Telah; en zijn zoon Tahan;
26 Zijn zoon was Ladan; zijn zoon Ammíhud; zijn zoon Elisáma;
27 Zijn zoon was Non; zijn zoon Jozua.
28 En dhun bezitting en hun woning was Bethel en haar onderhorige plaatsen; en tegen het oosten Náäran, en tegen het westen Gezer en haar onderhorige plaatsen, en Sichem en haar onderhorige plaatsen, tot Gaza toe en haar onderhorige plaatsen. d Joz. 16:1. verwijsteksten
29 En aan de zijden der kinderen van Manasse was Beth-Sean en haar onderhorige plaatsen, Tháänach en haar onderhorige plaatsen, Megiddo en haar onderhorige plaatsen, Dor en haar onderhorige plaatsen. In deze hebben de kinderen van Jozef, den zoon van Israël, gewoond.
 
De kinderen van Aser
30 eDe kinderen van Aser waren Jimna en Jisva en Jisvi en Bería, en Serah, hunlieder zuster. e Gen. 46:17. Num. 26:44. verwijsteksten
31 De kinderen van Bería nu waren Heber en Málchiël; hij is de vader van Birzávith.
32 En Heber gewon Jaflet en Somer en Hotham, en Sua, hunlieder zuster.
33 De kinderen van Jaflet nu waren Pasach en Bimhal en Asvath; dit waren de kinderen van Jaflet.
34 En de zonen van Samer waren Ahi en Róhega, Jehubba en Aram.
35 En de kinderen van zijn broeder Helem waren Zofah en Jimna en Seles en Amal.
36 De kinderen van Zofah waren Suah en Harnéfer en Sual en Beri en Jimra,
37 Bezer en Hod en Samma en Silsa en Jithran en Beëra.
38 De kinderen van Jether nu waren Jefunne en Pispa en Ara.
39 En de kinderen van Ulla waren Arah en Hánniël en Rizja.
40 Deze allen waren kinderen van Aser, hoofden der vaderlijke huizen, uitgelezen kloeke helden, hoofden der vorsten. En zij werden in geslachtsregisters geteld ten heire in den krijg; hun getal was zes en twintig duizend mannen.

Einde 1 Kronieken 7