Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Davids laatste bevel aan de vorsten, vs. 1, enz. En aan Salomo, aangaande het onderhouden van alle geboden Gods, en met name van de opbouwing des tempels, 9. Hij geeft Salomo een voorbeeld van het ganse gebouw, mitsgaders van alle vaten daartoe behorende, 14. Korte herhaling van de vermaning Davids aan Salomo, 20. |
David draagt Sálomo den tempelbouw op |
1 TOEN1 vergaderde David te Jeruzalem alle oversten van Israël, de oversten der stammen en 2de oversten der verdelingen, den koning dienende, en de oversten der duizenden en de oversten der honderden en de oversten van alle have en vee des konings en 3zijner zonen, met 4de kamerlingen en de helden, ja, allen kloeken held. |
| 1 Hier keert de schrijver van dit boek wederom tot de historie die hij begonnen had 1 Kronieken 22.  |
| 1 Kronieken 22 EN David zeide: Hier zal het huis Gods des HEEREN zijn, en hier zal het altaar des brandoffers voor Israël zijn. |
| 2 Van dewelke zie ook 1 Kron. 27:1, enz.  |
| 1 Kron. 27:1 DIT nu zijn de kinderen Israëls naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der verdelingen, aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend. |
| 3 Anders: zijn zonen. |
| 4 Zie de aant. op Gen. 37:36.  |
| Gen. 37:36 (kt.) En de Medanieten verkochten hem in Egypte, aan Pótifar, Farao’s hoveling, overste der trawanten. |
|
2 En de koning David 5stond op zijn voeten en hij zeide: Hoort mij, mijn broeders, en mijn volk. Ik had in mijn hart 6een huis der rust voor de ark des verbonds des HEEREN te bouwen en voor de 7voetbank der voeten onzes Gods, en ik heb gereedschap gemaakt om te bouwen. |
| 5 Met dit opstaan gaf hij te kennen de eer die hij het woord Gods toedroeg, hetwelk hij van God ontvangen had en aan de vergadering wilde voordragen. Vgl. Richt. 3:20.  |
| Richt. 3:20 En Ehud kwam tot hem in, daar hij was zittende in een koele opperzaal, die hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud: Ik heb Gods woord aan u. Toen stond hij op van den stoel. |
| 6 Te weten den tempel, in welken de ark zekerlijk mocht rusten, zonder voortaan van de ene plaats tot de andere te moeten verdragen worden, gelijk voordezen dikwijls geschied was. Zie 2 Sam. 7:1.  |
| 2 Sam. 7:1 EN het geschiedde als de koning in zijn huis zat, en de HEERE hem rust gegeven had van al zijn vijanden rondom, |
| 7 Aldus wordt de ark des verbonds genoemd, aangezien de Heere daarop tussen de cherubs zat, 2 Sam. 6:2, en antwoord gaf.  |
| 2 Sam. 6:2 En David maakte zich op en ging heen met al het volk dat bij hem was, van Baälim-Juda, om vandaar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam des HEEREN der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubs. |
|
3 aMaar God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman en gij hebt 8veel bloed vergoten. |
| a 2 Sam. 7:5. 1 Kon. 5:3. 1 Kron. 22:8.  |
| 2 Sam. 7:5 Ga en zeg tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE: Zoudt gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning? 1 Kon. 5:3 Gij weet dat mijn vader David den Naam des HEEREN zijns Gods geen huis kon bouwen vanwege den oorlog waarmede zij hem omsingelden, totdat de HEERE hen onder zijn voetzolen gaf. 1 Kron. 22:8 Doch het woord des HEEREN geschiedde tot mij, zeggende: Gij hebt bloed in menigte vergoten, want gij hebt grote krijgen gevoerd; gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, dewijl gij veel bloed op de aarde voor Mijn aangezicht vergoten hebt. |
| 8 Hebr. bloeden. |
|
4 Nu heeft mij de HEERE, de God Israëls, verkoren uit mijns vaders ganse huis, dat ik tot koning over Israël wezen zou 9in eeuwigheid, want Hij heeft 10Juda tot een voorganger verkoren en mijns vaders huis in het huis van Juda; en onder de zonen mijns vaders heeft Hij een welgevallen aan mij gehad, bdat Hij mij ten koning maakte over gans Israël. |
| 9 Dat is, mijn leven lang, want dat is de eeuw der mensen. Doch ten aanzien van onzen Heere Jezus Christus, den Zoon van David, is het een eeuwigblijvend Koninkrijk, dat nimmermeer einden zal, Luk. 1:33. Zie 2 Sam. 7:13.  |
| Luk. 1:33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. 2 Sam. 7:13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. |
| 10 Dat is, de stam van Juda. Zie Gen. 49:8. 1 Kron. 5:2.  |
| Gen. 49:8 Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen. 1 Kron. 5:2 Want Juda werd machtig onder zijn broederen, en die tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef); |
| b 1 Sam. 16:12.  |
| 1 Sam. 16:12 Toen zond hij heen en bracht hem in (hij nu was roodachtig, mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien); en de HEERE zeide: Sta op, zalf hem, want deze is het. |
|
5 En uit al mijn zonen (want de HEERE heeft mij vele zonen gegeven) zo heeft Hij mijn zoon Sálomo verkoren, dat hij zitten zou op den stoel des koninkrijks des HEEREN over Israël. |
6 En cHij heeft tot mij gezegd: Uw zoon Sálomo, die zal Mijn huis en Mijn voorhoven bouwen; want Ik heb hem Mij uitverkoren tot een zoon en dIk zal hem tot een Vader zijn. |
| c 2 Sam. 7:13. 2 Kron. 1:9.  |
| 2 Sam. 7:13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. 2 Kron. 1:9 Nu, HEERE God, laat Uw woord waar worden, gedaan aan mijn vader David; want Gij hebt mij koning gemaakt over een volk, menigvuldig als het stof der aarde. |
| d 2 Sam. 7:14.  |
| 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. |
|
7 En Ik zal zijn koninkrijk bevestigen tot 11in eeuwigheid, indien hij sterk wezen zal om Mijn geboden en Mijn rechten te doen, 12gelijk te dezen dage. |
| 11 Zie vers 4.  |
| vers 4 Nu heeft mij de HEERE, de God Israëls, verkoren uit mijns vaders ganse huis, dat ik tot koning over Israël wezen zou in eeuwigheid, want Hij heeft Juda tot een voorganger verkoren en mijns vaders huis in het huis van Juda; en onder de zonen mijns vaders heeft Hij een welgevallen aan mij gehad, dat Hij mij ten koning maakte over gans Israël. |
| 12 Dat is, gelijk hij tot op dezen dag onderwezen is, en tot nog toe, volgens de goede onderwijzing, zich bevlijtigd heeft wel te doen, met het onderhouden van Mijn geboden. |
|
8 Nu dan, voor de ogen van het ganse Israël, de gemeente des HEEREN, en voor de oren onzes Gods, 13houdt en zoekt al de geboden des HEEREN uws Gods; opdat gijlieden dat goede land erfelijk bezit, en uw kinderen na u tot in eeuwigheid doet erven. |
| 13 Voor zoekt en onderhoudt; dat is, benaarstigt u te zoeken en te onderhouden. |
|
9 En gij, mijn zoon Sálomo, ken 14den God uws vaders en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want ede HEERE doorzoekt alle harten en Hij verstaat 15al het gedichtsel der gedachten. Indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten. |
| 14 Dat is, dien God Die een welgevallen aan mij gehad heeft (als vers 4), en Dien ik getrouwelijk gediend heb.  |
| vers 4 Nu heeft mij de HEERE, de God Israëls, verkoren uit mijns vaders ganse huis, dat ik tot koning over Israël wezen zou in eeuwigheid, want Hij heeft Juda tot een voorganger verkoren en mijns vaders huis in het huis van Juda; en onder de zonen mijns vaders heeft Hij een welgevallen aan mij gehad, dat Hij mij ten koning maakte over gans Israël. |
| e 1 Sam. 16:7. 1 Kron. 29:17. Ps. 7:10. Jer. 11:20; 17:10; 20:12. Openb. 2:23.  |
| 1 Sam. 16:7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. 1 Kron. 29:17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtheden. Ik heb in oprechtheid mijns harten al deze dingen vrijwillig gegeven en ik heb nu met vreugde Uw volk dat hier bevonden wordt, gezien, dat het zich jegens U vrijwillig gedragen heeft. Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 20:12 Gij dan, o HEERE der heirscharen, Die den rechtvaardige proeft, Die de nieren en het hart ziet, laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak ontdekt. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. |
| 15 Dat is, al wat de mensen denken of versieren. |
|
10 Zie nu toe, want de HEERE heeft u verkoren, dat gij een huis ten heiligdom bouwt; wees sterk 16en doe het. |
| 16 Dat is, volmaak het, breng het ten einde. |
|
11 En David gaf zijn zoon Sálomo een 17voorbeeld van het voorhuis, met zijn behuizingen en zijn schatkamers en zijn opperzalen en zijn binnenkamers, en van het huis 18des verzoendeksels, |
| 17 Vgl. Ex. 25 op vers 40.  |
| Ex. 25:40 (kt.) Zie dan toe dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is. |
| 18 Dit was het deksel dat op de ark des verbonds lag, waarop de cherubs stonden, en was als de troon of zitstoel Gods. Doch door het verzoendeksel verstaat hij de ark des verbonds zelve, die in het allerheiligste des tempels moest gesteld worden. |
|
12 En een voorbeeld van alles wat 19bij hem 20door den Geest was, namelijk van de voorhoven van het huis des HEEREN en van alle kamers rondom, 21tot de schatten van het huis Gods en tot de schatten der heilige dingen, |
| 19 Dat is, in zijn gemoed. |
| 20 Versta: door den Heiligen Geest, Die David heeft geopenbaard hoe al deze dingen moesten gemaakt wezen in den tempel, vers 19, gelijk eertijds God aan Mozes ook geopenbaard heeft het voorbeeld van den tabernakel en alles wat hij meer moest maken, en heeft hem zulks op den berg vertoond en verklaard. Zie Ex. 31:3.  |
| vers 19 Dit alles heeft men mij, zeide David, bij geschrifte te verstaan gegeven van de hand des HEEREN, te weten al de werken van dit voorbeeld. Ex. 31:3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid en met verstand en met wetenschap, namelijk in alle handwerk, |
| 21 Te weten om de schatten daarin te bewaren. Anders: van de schatten, verstaande een voorbeeld van de plaatsen waarin de schatten des huizes zouden bewaard worden, of de schatten zelve. |
|
13 En 22van de verdelingen der priesters en der Levieten en van alle werk van den dienst van het huis des HEEREN, en van alle vaten van den dienst van het huis des HEEREN. |
| 22 Zie van deze verdelingen in de hoofdstukken 24; 25; 26. |
|
14 23Het goud gaf hij naar het goudgewicht, tot alle vaten 24van elken dienst; ook zilver tot alle zilveren vaten bij gewicht, tot al de vaten 24van elken dienst; |
| 23 De gouden vaten en het gereedschap werden gebruikt in den tempel ter plaatse die het heilige genaamd werd; maar de zilveren vaten of het gereedschap in het voorhof der priesters. Anders: Van goud naar het goudgewicht. Verstaande dat hier vervolgd wordt het voorbeeld van alles. |
| 24 . 24 Hebr. van den dienst, en van den dienst; dat is, zowel van den dienst dien men in het heilige deed, als dien men in het voorhof deed. |
|
15 En het gewicht tot de gouden kandelaars en hun gouden lampen, naar het gewicht 25van elken kandelaar en zijn lampen; ook tot de zilveren kandelaars, naar het gewicht van een kandelaar en zijn lampen, naar den dienst van elken kandelaar. |
| 25 Hebr. van den kandelaar, van den kandelaar. En alzo hieronder. |
|
16 Ook gaf hij het goud naar het gewicht 26tot de tafelen der toerichting, 27tot elke tafel; en het zilver tot de zilveren tafelen; |
| 26 Te weten, op dewelke de toonbroden in orde zijn gesteld geworden, naar het bevel Gods door Mozes gegeven. |
| 27 Hebr. tot tafel en tafel. |
|
17 En louter goud tot de krauwels en tot 28de sprengbekkens en tot de schotels; en tot gouden bekers, het gewicht 29tot elken beker; desgelijks tot zilveren bekers, tot elken beker het gewicht; |
| 28 In dewelke men het bloed der offeranden ontving, en waarmede men het altaar in de offeranden besprengde. Zie Ex. 24:6.  |
| Ex. 24:6 En Mozes nam de helft van het bloed en zette het in bekkens; en de helft van het bloed sprengde hij op het altaar. |
| 29 Hebr. tot beker en beker. |
|
18 En tot het reukaltaar gelouterd goud in gewicht; en goud tot het voorbeeld 30des wagens, te weten der cherubs, die de vleugels zouden uitbreiden en de ark des verbonds des HEEREN overdekken. |
| 30 Aldus noemt hij de cherubs, omdat de Heere met bijzondere tekenen Zijner tegenwoordigheid wordt gezegd te zitten tussen de cherubs. Zie 1 Sam. 4:4. En zij worden gezegd Zijn wagen te zijn. Zie Ps. 18:11. Ez. 1:24, 25, 26; 10:13, 16.  |
| 1 Sam. 4:4 Het volk dan zond naar Silo en men bracht vandaar de ark des verbonds des HEEREN der heirscharen, Die tussen de cherubs woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, waren daar met de ark des verbonds Gods. Ps. 18:11 En Hij voer op een cherub en vloog, ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds. Ez. 1:24 En als zij gingen, hoorde ik een geruis hunner vleugelen als het geruis van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedeun eens heirlegers; als zij stonden, zo lieten zij hun vleugelen neder. Ez. 1:25 En er geschiedde een stem van boven het uitspansel, hetwelk boven hun hoofden was, als zij stonden en hun vleugelen nedergelaten hadden. Ez. 1:26 En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daar bovenop zijnde. Ez. 10:13 Aangaande de raderen, elkeen derzelve werd voor mijn oren genaamd Galgal. Ez. 10:16 En als de cherubs gingen, zo gingen die raderen nevens dezelve; en als de cherubs hun vleugelen ophieven om zich van de aarde omhoog te heffen, zo keerden zich diezelve raderen ook niet om van bij hen. |
|
19 Dit alles 31heeft men mij, zeide David, 32bij geschrifte te verstaan gegeven van de hand des HEEREN, te weten al de werken van dit voorbeeld. |
| 31 Of: heeft Hij (te weten de Heere) te verstaan gegeven, enz. |
| 32 Zo heeft dan David hierin niet gehandeld uit volkomen koninklijke macht, ordinerende den godsdienst naar zijn eigen goeddunken; maar hij heeft dit gedaan als een profeet Gods, 2 Kron. 8:14, door de ingeving des Heiligen Geestes, als vers 12, en ook door Gad en Nathan, 2 Kron. 29:25. Aldus heeft ook God de Heere Mozes een voorbeeld of patroon aangewezen van alles wat hij maken zou, Ex. 25:40; 26:30. Hebr. 8:5.  |
| 2 Kron. 8:14 Hij stelde ook, naar de wijze van zijn vader David, de verdelingen der priesters over hun dienst, en der Levieten over hun wachten, om God te prijzen en voor de priesters te dienen, naar den eis van elken dag; en de portiers in hun verdelingen aan elke poort. Want alzo was het gebod van David, den man Gods. vers 12 En een voorbeeld van alles wat bij hem door den Geest was, namelijk van de voorhoven van het huis des HEEREN en van alle kamers rondom, tot de schatten van het huis Gods en tot de schatten der heilige dingen, 2 Kron. 29:25 En hij stelde de Levieten in het huis des HEEREN, met cimbalen, met luiten en harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener des konings, en van Nathan, den profeet; want dit gebod was van de hand des HEEREN, door de hand Zijner profeten. Ex. 25:40 Zie dan toe dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is. Ex. 26:30 Dan zult gij den tabernakel oprichten, naar zijn wijze die u op den berg getoond is. Hebr. 8:5 Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou. Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding die u op den berg getoond is. |
|
20 En David zeide tot zijn zoon Sálomo: fWees sterk en heb goeden moed en doe het, vrees niet en wees niet verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij zal u niet begeven en Hij zal u niet verlaten, totdat gij al het werk tot den dienst van het huis des HEEREN zult volbracht hebben. |
| f Deut. 31:7, 8. Joz. 1:7.  |
| Deut. 31:7 En Mozes riep Jozua en zeide tot hem voor de ogen van het ganse Israël: Zijt sterk en heb goeden moed, want gij zult met dit volk ingaan in het land dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft hun te zullen geven, en gij zult het hen doen erven. Deut. 31:8 De HEERE nu is Degene Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn, Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; vrees niet en ontzet u niet. Joz. 1:7 Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed, dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet welke Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft; wijk daarvan niet, ter rechter- noch ter linkerhand, opdat gij verstandiglijk handelt alom waar gij zult gaan. |
|
21 En zie, daar zijn de verdelingen der priesters en der Levieten, tot allen dienst van het huis Gods; en bij u zijn tot alle werk allerlei vrijwilligen, met wijsheid tot allen dienst, ook de vorsten en het ganse volk, bereid tot al uw 33bevelen. |
| 33 Of: woorden, of: werken. |