Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 27 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 27

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Orde der krijgslieden, vs. 1, enz. Vorsten der stammen, 16. Overste bewaarders der goederen van David, 25. Zijn voornaamste raadsheren en vrienden, 32.
 
Davids krijgsoversten
1 DIT nu zijn de kinderen Israëls naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken 1der verdelingen, aangaande en afgaande 2van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend.
1 Dat is, der orden, in welke David het krijgsvolk verdeeld had.
2 Versta, dat naar de verdeling bij David gemaakt, de twaalf kolonels met hun krijgsvolk een maand lang hun wachten en tochten doen moesten, veranderende hun beurten alle maand. En wat er voor zaken of zwarigheden voorvielen, waar krijgsmacht toe van node was, daartoe moesten dezen vaardig wezen, wier maand en beurt het was. Zodat dezen waren als legioenen, of benden van ordinantie, die ten dienste van den koning en het land altijd moesten vaardig zijn.
 
2 Over de eerste verdeling in de eerste maand was 3Jasóbam, de zoon van Zábdiël; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend.
3 Zie van dezen overste 2 Sam. 23:8, waar hij genoemd wordt Joscheb Baschebeth. verwijsteksten
 
3 4Hij was uit de kinderen van Perez, het hoofd van al de oversten der heiren in de eerste maand.
4 Anders: Hij was uit de kinderen van Perez, en hij was de overste over alle oversten der heiren, enz.
 
4 En over de verdeling in de tweede maand was 5Dodai, de Ahohiet, en 6over zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
5 Anders: Dodo, 2 Sam. 23:9. verwijsteksten
6 Anders: daarna werd Mikloth overste over zijn verdeling. Daarna, te weten als Dodai gestorven was. Maar anderen verstaan dit alzo, dat Mikloth is geweest luitenant-kolonel van Dodai.
 
5 De derde overste des heirs in de derde maand was Benája, de zoon van Jójada, 7den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
7 Hebr. cohen; hetwelk betekent een persoon die een eerlijk ambt bedient, in de kerk of den staat.
 
6 Deze Benája was een held 8van de dertig, en over de dertig; 9en over zijn verdeling was Ammízabad, zijn zoon.
8 Deze dertig helden worden met namen uitgedrukt 2 Sam. 23:24, enz. 1 Kron. 11:26. verwijsteksten
9 Enigen verstaan dit alzo, dat deze Ammizabad is geweest overste luitenant van zijns vaders regiment, die ook overste was over de Krethi en Plethi, 2 Sam. 8:18. verwijsteksten
 
7 10De vierde, der vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en 11na hem Zebádja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
10 Te weten overste; en zo in het volgende.
11 Te weten na zijn dood, nadat hij van Abner verslagen was, 2 Sam. 2:23. verwijsteksten
 
8 De vijfde, in de vijfde maand, was 12Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
12 Samma genoemd, 2 Sam. 23:25, en Sammoth, 1 Kron. 11:27. verwijsteksten
 
9 De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Tekoïet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
10 De zevende, in de zevende maand, was Helez, 13de Peloniet, uit de kinderen van Efraïm; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
13 Anders: de Paltiet, 2 Sam. 23:26. verwijsteksten
 
11 De achtste, in de achtste maand, was Síbbechai, de Husathiet, 14van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
14 Dezen waren nakomelingen van Zerah, den zoon van Juda, Gen. 46:12. verwijsteksten
 
12 De negende, in de negende maand, was Abiëzer, de Anathothiet, van de Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
13 De tiende, in de tiende maand, was Máharai, de Netofatiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
14 De elfde, in de elfde maand, was Benája, de Pirhathoniet, van de kinderen van Efraïm; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
15 De twaalfde, in de twaalfde maand, was 15Heldai, de Netofatiet, van Othniël; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
15 Anders Heled genoemd, 1 Kron. 11:30, en Heleb, 2 Sam. 23:29. verwijsteksten
 
De hoofden der stammen
16 Doch over de stammen Israëls waren dezen: over de Rubenieten was Eliëzer, de zoon van Zichri, voorganger; over de Simeonieten was Sefátja, de zoon van Máächa;
17 Over de Levieten was Hasábja, de zoon van Kemúël; 16over de Aäronieten was Zadok;
16 Hebr. over Aäron; dat is, over het hogepriesterlijk huis, dat in Aärons geslacht moest blijven.
 
18 Over Juda was 17Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar was Omri, de zoon van Michaël;
17 Eliab genoemd 1 Sam. 16:6. verwijsteksten
 
19 Over Zebulon was Jísmaja, de zoon van Obadja; over Naftali was Jerímoth, de zoon van Azriël;
20 Over de 18kinderen van Efraïm was Hoséa, de zoon van Azázja; over den halven stam van Manasse was Joël, de zoon van Pedája;
18 Dat is, nakomelingen.
 
21 Over half Manasse in Gilead was Jiddo, de zoon van Zechárja; over Benjamin was Jaäsiël, de zoon van Abner;
22 Over Dan was Azarel, de zoon van Jeróham. 19Dezen waren de oversten der stammen Israëls.
19 Te weten, die straks uitdrukkelijk genoemd zijn. Aser en Gad met hun kolonels worden in dit register niet genoemd; waarom zij voorbijgegaan of verzwegen zijn, is onzeker.
 
23 Maar David nam het getal van die niet op, 20die twintig jaren oud en daarbeneden waren; 21omdat de HEERE gezegd had dat Hij Israël vermenigvuldigen zou als de sterren des hemels.
20 Hebr. van den zoon van twintig jaar.
21 Versta dit alzo, dat David dezen niet heeft willen tellen, opdat het niet schijnen zou dat hij twijfelde aan de beloften Gods Abraham gedaan, Gen. 22:17; 26:4. Sommigen verstaan dit alzo, dat David het getal des volks niet heeft willen opnemen, nadat hij van den Heere gekastijd en bestraft was geweest, omdat hij het volk door Joab deed tellen. verwijsteksten
 
24 Joab, de zoon van Zerúja, 22had begonnen te tellen, maar 23hij voleindde het niet, omdat er deswege 24een grote toorn over Israël gekomen was; daarom is 25het getal niet opgebracht 26in de rekening der kroniek van den koning David.
22 Te weten al de Israëlieten die boven de twintig jaren oud waren, 2 Samuël 24. verwijsteksten
23 Want hij telde Benjamin noch Levi, omdat hij deze telling niet gaarne, maar zijns ondanks deed. Zie 1 Kron. 21:6. verwijsteksten
24 Versta den brandenden toorn Gods; dat is, de hittige pestilentie, 2 Sam. 24:13. verwijsteksten
25 Te weten het volle getal, want Joab heeft Levi en Benjamin niet geteld, 1 Kron. 21:6. Anderen verstaan dit alzo, dat David, leedwezen hebbende, niet gewild heeft dat men dit in de stadsboeken zou aantekenen; doch God heeft gewild dat het in de boeken der Heilige Schrift zou aangetekend worden. verwijsteksten
26 Hebr. in het getal.
 
Andere ambten en raadsheren
25 En over 27de schatten des konings was Azmáveth, de zoon van Adíël; en over de schatten op het land, in de steden en in de dorpen en in 28de torens, was Jónathan, de zoon van Uzzia.
27 Versta die schatten die in des konings huis of binnen Jeruzalem waren; gelijk Jonathan was over de schatten en inkomsten des konings die buiten ontvangen en vergaderd werden.
28 Dat is, kastelen, sloten, vaste huizen.
 
26 En over hen 29die het akkerwerk deden, in de landbouwerij, was Ezri, de zoon van Chelub.
29 Versta hier die die des konings landbouwerij deden.
 
27 En 30over de wijngaarden was Simeï, de Ramathiet; maar over 31hetgeen dat van de wijnstokken kwam tot de schatten des wijns, was Zabdi, de Sifmiet.
30 Dat is, over de wijngaardeniers, die des konings wijngaarden moesten bouwen. En alzo was het ambt van dezen onderscheiden van het ambt van Zabdi.
31 Dat is, over de wijnkelders.
 
28 En over de olijfgaarden en de wilde vijgenbomen, die in de laagte waren, was Baäl-Hánan, de Gederiet; maar Joas was 32over de schatten der olie.
32 Dat is, over de olie, die tot voorraad in de kelders vergaderd werd.
 
29 En over de runderen die in 33Saron weidden, was Sitrai, de Saroniet; maar over de runderen in de laagten was Safat, de zoon van Adlai.
33 Zie Hoogl. 2:1. verwijsteksten
 
30 En over de kemels was Obil, de Ismaëliet; en over de ezelinnen was Jéchdeja, de Meronothiet.
31 En over 34het kleine vee was Jaziz, de Hagariet. Al dezen waren oversten over de have die de koning David had.
34 Als daar zijn rammen, schapen, bokken en geiten.
 
32 En 35Jónathan, Davids oom, was raad, een verstandig man; hij was ook 36schrijver; Jehíël nu, de zoon van Hachmóni, was 37bij de zonen des konings.
35 Sommigen menen dat deze Jonathan is geweest Davids neef, zoon van Samma, Davids broeder, van wien 2 Sam. 21:21 staat. En alzo zou David zelf over hem oom geweest zijn. verwijsteksten
36 Of: secretaris.
37 Te weten om dezelve te leren, en in alle goede zeden, als tuchtmeester, te onderwijzen en te fatsoeneren.
 
33 En Achitófel was raad des konings; en Husai, de Archiet, was des konings vriend.
34 En na Achitófel was Jójada, de zoon van Benája, en Abjathar; maar Joab was des konings krijgsoverste.

Einde 1 Kronieken 27