Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 26 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 26

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De portiers
1 AANGAANDE de verdelingen der portiers: van de Korachieten was Meselémja, de zoon van Koré, van de kinderen van Asaf.
2 Meselémja nu had kinderen: Zechárja was de eerstgeborene, Jedíaël de tweede, Zebádja de derde, Játhniël de vierde,
3 Elam de vijfde, Jóhanan de zesde, Eljehóënai de zevende.
4 Obed-Edom had ook kinderen: Semája was de eerstgeborene, Józabad de tweede, Joah de derde en Sachar de vierde en Netháneël de vijfde,
5 Ammiël de zesde, Issaschar de zevende, Peüllethai de achtste; want God had hem gezegend.
6 Ook werden zijn zoon Semája kinderen geboren, heersende over het huis huns vaders; want zij waren kloeke helden.
7 De kinderen van Semája waren Othni en Refaël en Obed en Elzabad, zijn broeders, kloeke lieden; Elihu en Semáchja.
8 Deze allen waren uit de kinderen van Obed-Edom, zij en hun kinderen en hun broeders, kloeke mannen in kracht tot den dienst; er waren er twee en zestig van Obed-Edom.
9 Meselémja nu had kinderen en broeders, kloeke lieden, achttien.
10 En Hosa, uit de kinderen van Merári, had zonen: Simri was het hoofd (alhoewel hij de eerstgeborene niet was, nochtans stelde hem zijn vader tot een hoofd);
11 Hilkía was de tweede, Tebálja de derde, Zechárja de vierde; al de kinderen en broederen van Hosa waren dertien.
12 Uit dezen waren de verdelingen der portiers onder de hoofden der mannen, tot de wachten tegen hun broederen, om te dienen in het huis des HEEREN.
13 En zij wierpen de loten, zo de kleine als de grote, naar hun vaderlijke huizen, tot elke poort.
14 Het lot nu tegen het oosten viel op Selémja; maar voor zijn zoon Zechárja, die een verstandig raadsman was, wierp men de loten, en zijn lot is uitgekomen tegen het noorden;
15 Obed-Edom tegen het zuiden, en voor zijn kinderen het huis der schatkamers;
16 Suppim en Hosa tegen het westen, met de poort Schalléchet, bij den opgaanden hogen weg; wacht tegenover wacht.
17 Tegen het oosten waren zes Levieten, tegen het noorden des daags vier, tegen het zuiden des daags vier; maar bij de schatkamers twee en twee.
18 Aan Parbar tegen het westen waren er vier bij den hogen weg, twee bij Parbar.
19 Dit zijn de verdelingen der portiers van de kinderen der Korachieten en der kinderen van Merári.
 
De schatbewaarders
20 Ook was van de Levieten Ahía over de schatten van het huis Gods en over de schatten der geheiligde dingen.
21 Van de kinderen van Ladan, kinderen van den Gersoniet Ladan: van Ladan, den Gersoniet, waren hoofden der vaderen, Jehíëli.
22 De kinderen van Jehíëli waren Zetham en Joël, zijn broeder; dezen waren over de schatten van het huis des HEEREN.
23 Voor de Amramieten, van de Jizharieten, van de Hebronieten, van de Uzziëlieten,
24 En Sebúël, de zoon van Gersom, den zoon van Mozes, was overste over de schatten.
25 Maar zijn broeders van Eliëzer waren dezen: Rehábja was zijn zoon en Jesaja zijn zoon en Joram zijn zoon en Zichri zijn zoon en Selómith zijn zoon.
26 Deze Selómith en zijn broeders waren over al de schatten der heilige dingen, die de koning David geheiligd had, mitsgaders de hoofden der vaderen, de oversten over duizenden en honderden, en de oversten des heirs.
27 Van de krijgen en van den buit hadden zij het geheiligd, om het huis des HEEREN te onderhouden.
28 Ook alles wat Samuël, de ziener, geheiligd had en Saul, de zoon van Kis, en Abner, de zoon van Ner, en Joab, de zoon van Zerúja; al wat iemand geheiligd had, was onder de hand van Selómith en zijn broederen.
 
De ambtlieden en rechters
29 Van de Jizharieten waren Chenánja en zijn zonen tot het buitenwerk in Israël, tot ambtlieden en tot rechters.
30 Van de Hebronieten was Hasábja en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, over de ambten van Israël op deze zijde van de Jordaan tegen het westen; over al het werk des HEEREN en ten dienste des konings.
31 Van de Hebronieten was Jería het hoofd, van de Hebronieten zijner geslachten onder de vaderen; in het veertigste jaar des koninkrijks van David zijn er gezocht en onder hen gevonden kloeke helden te Jáëzer in Gilead.
32 En zijn broeders waren kloeke lieden, tweeduizend en zevenhonderd hoofden der vaderen; en de koning David stelde hen over de Rubenieten en Gadieten en den halven stam der Manassieten, tot alle zaken Gods en de zaken des konings.

Einde 1 Kronieken 26