Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Zie den inhoud van dit hoofdstuk 2 Sam. 11:1; 12:26; hoofdstuk 21. |
David verovert Rabba |
1 HET1 geschiedde nu ten tijde van de wederkomst des jaars, ten tijde als de koningen 2uittrokken, zo voerde Joab de heirkracht en hij verdierf het land der kinderen Ammons, en hij kwam en belegerde 3Rabba; maar David bleef te Jeruzalem. En Joab sloeg Rabba en 4verwoestte ze. |
| 1 Zie de nadere verklaring van verscheidene duistere plaatsen van dit hoofdstuk 2 Sam. 11:1, enz.; 12:26, enz. |
| 2 Sam. 11:1 EN het geschiedde met de wederkomst des jaars, ten tijde als de koningen uittrekken, dat David Joab en zijn knechten met hem en gans Israël heenzond, dat zij de kinderen Ammons verderven en Rabba belegeren zouden. Doch David bleef te Jeruzalem. 2 Sam. 12:26 Joab nu krijgde tegen Rabba der kinderen Ammons, en hij nam de koninklijke stad in. |
| 2 Te weten te velde, met hun heirlegers. |
| 3 De hoofdstad der Ammonieten. Zie 2 Sam. 12:26, 29. |
| 2 Sam. 12:26 Joab nu krijgde tegen Rabba der kinderen Ammons, en hij nam de koninklijke stad in. 2 Sam. 12:29 Toen verzamelde David al dat volk en toog naar Rabba; en hij krijgde tegen haar en nam haar in. |
| 4 Dat is, hij destrueerde de stad en wierp ze te gronde. |
|
2 5En David nam de kroon huns konings van zijn hoofd, en hij bevond haar in gewicht een talent goud, en daar was edelgesteente aan, en zij werd op Davids hoofd gezet; 6en hij voerde zeer veel roof uit de stad. |
| 5 Zie 2 Sam. 12:27, enz. |
| 2 Sam. 12:27 Toen zond Joab boden tot David, en zeide: Ik heb gekrijgd tegen Rabba, ook heb ik de waterstad ingenomen. |
| 6 Hebr. en den roof der stad voerde hij uit, gans veel, of die zeer veel was. |
|
3 Hij voerde ook het volk uit dat daarin was, en ahij zaagde hen met de zaag en met ijzeren dorswagens 7en met bijlen; en alzo deed David aan al de steden der kinderen Ammons. Toen keerde David weder met al het volk naar Jeruzalem. |
| a 2 Sam. 12:31. |
| 2 Sam. 12:31 Het volk nu dat daarin was, voerde hij uit en legde het onder zagen en onder ijzeren dorswagens en onder ijzeren bijlen, en deed hen door den ticheloven doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden der kinderen Ammons. Daarna keerde David en al het volk weder naar Jeruzalem. |
| 7 Anders: ja, met zagen. |
Overwinningen op de Filistijnen |
4 En het geschiedde daarna, als de krijg met de Filistijnen te 8Gezer opstond, toen sloeg Síbbechai, de Husathiet, 9Sippai, die van de kinderen van 10Rafa was, en 11zij werden ten onder gebracht. |
| 8 Zie 2 Sam. 5:25; 21:18. |
| 2 Sam. 5:25 En David deed alzo, gelijk als de HEERE hem geboden had; en hij sloeg de Filistijnen van Geba af totdat gij komt te Gezer. 2 Sam. 21:18 En het geschiedde daarna dat er wederom een krijg was te Gob tegen de Filistijnen. Toen sloeg Síbbechai, de Husathiet, Saf, die van de kinderen van Rafa was. |
| 9 Hij wordt Saf genoemd 2 Sam. 21:18. |
| 2 Sam. 21:18 En het geschiedde daarna dat er wederom een krijg was te Gob tegen de Filistijnen. Toen sloeg Síbbechai, de Husathiet, Saf, die van de kinderen van Rafa was. |
| 10 Zie Deut. 2:11. |
| Deut. 2:11 Dezen werden ook voor reuzen gehouden, als de Enakieten; en de Moabieten noemden hen Emieten. |
| 11 Te weten de Filistijnen. |
|
5 Daarna was er nog een krijg tegen de Filistijnen, en Elhanan, de zoon van 12Jaïr, versloeg Lachmi, den broeder van Goliath, den Gethiet, wiens spieshout was als een weversboom. |
| 12 Hij wordt Jaäre-Oregim genoemd 2 Sam. 21:19. |
| 2 Sam. 21:19 Voorts was er nog een krijg te Gob tegen de Filistijnen; en Elhanan, de zoon van Jaäré-Oregim, sloeg Beth-halachmi, dewelke was
met Goliath, den Gethiet, wiens spieshout was als een weversboom. |
|
6 Daarna was er nog een krijg te Gath; en daar was 13een zeer lang man, en 14zijn vingers waren zes en zes, vier en twintig, en hij was ook aan Rafa geboren. |
| 13 Hebr. een man van maat; dat is, waar veel aan te meten was, dat is, een zeer groot of lang man, als Num. 13:32. 2 Sam. 21:20. |
| Num. 13:32 Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort van het land dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israëls, zeggende: Dat land door hetwelk wij doorgegaan zijn om dat te verspieden, is een land dat zijn inwoners verteert; en al het volk hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte. 2 Sam. 21:20 Nog was er ook een krijg te Gath; en er was een zeer lang man, die zes vingers had aan zijn handen en zes tenen aan zijn voeten, vier en twintig in getal, en deze was ook aan Rafa geboren. |
| 14 Dat is, hij had aan iedere hand zes vingers en aan iedere voet zes tenen, makende tezamen vier en twintig, zo vingers als tenen. |
|
7 En 15hij hoonde Israël; maar Jónathan, de zoon van 16Símea, den broeder van David, versloeg hem. |
| 15 Zie 1 Sam. 17:10. |
| 1 Sam. 17:10 Verder zeide de Filistijn: Ik heb heden de slagorden Israëls gehoond, zeggende: Geeft mij een man, dat wij tezamen strijden. |
| 16 Anders: Samma, 1 Sam. 16:9. |
| 1 Sam. 16:9 Daarna liet Isaï Samma voorbijgaan; doch hij zeide: Dezen heeft de HEERE ook niet verkoren. |
|
8 Dezen waren Rafa geboren te Gath; en 17zij vielen door de hand van David en door de hand zijner knechten. |
| 17 Zie 2 Sam. 21 op vers 22. |
| 2 Sam. 21:22 (kt.) Deze vier waren aan Rafa geboren te Gath; en zij vielen door de hand van David en door de hand zijner knechten. |