Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 17 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 17

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De tempelbouw uitgesteld; de Messías beloofd
1 HET geschiedde nu als David in zijn huis woonde, dat David tot Nathan, den profeet, zeide: Zie, ik woon in een cederen huis, maar de ark des verbonds des HEEREN onder gordijnen.
2 Toen zeide Nathan tot David: Doe alles wat in uw hart is, want God is met u.
3 Maar het geschiedde in denzelven nacht, dat het woord Gods tot Nathan kwam, zeggende:
4 Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt de HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen om in te wonen;
5 Want Ik heb in geen huis gewoond van dien dag af dat Ik Israël heb opgevoerd, tot dezen dag toe; maar Ik ben gegaan van tent tot tent en van tabernakel tot tabernakel.
6 Overal waar Ik gewandeld heb met geheel Israël, heb Ik wel een woord gesproken tot één van de richters van Israël, denwelken Ik gebood Mijn volk te weiden, zeggende: Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis?
7 Nu dan, alzo zult gij zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik aheb u van de schaapskooi genomen, van achter de schapen, opdat gij een voorganger over Mijn volk Israël zoudt zijn. a 1 Sam. 16:11. Ps. 78:70. verwijsteksten
8 En Ik ben met u geweest overal waar gij heen gegaan zijt en Ik heb al uw vijanden uitgeroeid van voor uw aangezicht; en Ik heb u een naam gemaakt, gelijk de naam is der groten die op de aarde zijn.
9 En Ik heb voor Mijn volk Israël een plaats besteld en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone en niet meer heen en weder gedreven worde; en de kinderen der verkeerdheid zullen hem niet meer krenken, gelijk als in het eerst,
10 En van die dagen af dat Ik geboden heb richters te wezen over Mijn volk Israël; en heb al uw vijanden vernederd. Ook heb Ik u te kennen gegeven, dat u de HEERE een huis bouwen zal.
11 En het zal geschieden als uw dagen zullen vervuld zijn dat gij heengaat tot uw vaderen, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, hetwelk uit uw zonen zijn zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen.
12 Die zal bMij een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel bevestigen tot in der eeuwigheid. b 1 Kon. 5:5; 6:12. verwijsteksten
13 cIk zal hem tot een Vader zijn en hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wenden, gelijk als Ik die weggenomen heb van dien die vóór u geweest is; c Ps. 89:27, 29. Hebr. 1:5, 6. verwijsteksten
14 Maar dIk zal hem in Mijn huis bestendig maken en in Mijn Koninkrijk tot in eeuwigheid; en zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid. d Luk. 1:33. verwijsteksten
15 Naar al deze woorden en naar dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David.
 
Davids dankzegging
16 Toen kwam de koning David in en bleef voor het aangezicht des HEEREN; en hij zeide: Wie ben ik, HEERE God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?
17 En dit is klein in Uw ogen geweest, o God; daarom hebt Gij van het huis Uws knechts tot van verre heen gesproken; en Gij hebt mij naar menselijke wijze voorzien met deze verhoging, o HEERE God.
18 Wat zal David meer bij U daartoe voegen, vanwege de eer aan Uw knecht? Doch Gij kent Uw knecht wel.
19 HEERE, om Uws knechts wil en naar Uw hart hebt Gij al deze grote dingen gedaan, om al deze grote dingen bekend te maken.
20 eHEERE, er is niemand gelijk Gij en er is geen God behalve Gij, naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben. e Deut. 3:24; 4:35; 6:4. 1 Kon. 8:23, 60. Ps. 86:8. Jes. 37:16, 20. Dan. 3:29. Hos. 13:4. verwijsteksten
21 fEn wie is als Uw volk Israël, een enig volk op de aarde, hetwelk God heengegaan is Zich tot een volk te verlossen, dat Gij U een Naam maaktet van grote en verschrikkelijke dingen, met de heidenen uit te stoten van het aangezicht Uws volks, hetwelk Gij uit Egypte verlost hebt. f Deut. 4:7; 33:29. Ps. 147:20. verwijsteksten
22 En Gij hebt Uw volk Israël U ten volk gemaakt tot in der eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden.
23 Nu dan, HEERE, het woord dat Gij over Uw knecht gesproken hebt en over zijn huis, dat worde waar tot in eeuwigheid; en doe gelijk als Gij gesproken hebt.
24 Ja, het worde waar en Uw Naam worde grootgemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heirscharen, de God Israëls, is Israëls God; en het huis van David, Uw knecht, zij bestendig voor Uw aangezicht.
25 Want Gij, mijn God, hebt voor het oor Uws knechts geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden om voor Uw aangezicht te bidden.
26 Nu dan, HEERE, Gij zijt die God; en Gij hebt dit goede over Uw knecht gesproken.
27 Nu dan, het heeft U beliefd te zegenen het huis Uws knechts, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht zij; want Gij, HEERE, hebt het gezegend, en het zal gezegend zijn in eeuwigheid.

Einde 1 Kronieken 17