Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 17 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 17

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Zie den inhoud van dit hoofdstuk 2 Samuël 7.
 
De tempelbouw uitgesteld; de Messías beloofd
1 HET1 geschiedde nu 2als David in zijn huis woonde, dat David tot Nathan, den profeet, zeide: Zie, ik woon in een cederen huis, maar de ark des verbonds des HEEREN onder gordijnen.
1 Deze historie wordt ook beschreven 2 Samuël 7, bijna met dezelfde woorden; zie aldaar breder verklaring der duistere plaatsen. verwijsteksten
2 Dat is, toen hij tot rust en vrede gekomen was.
 
2 Toen zeide Nathan tot David: Doe alles wat in uw hart is, want God is met u.
3 Maar het geschiedde in denzelven nacht, dat het woord Gods tot Nathan kwam, zeggende:
4 Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt de HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen om in te wonen;
5 Want Ik heb in geen huis gewoond van dien dag af dat Ik Israël heb 3opgevoerd, tot dezen dag toe; maar 4Ik ben 5gegaan 6van tent tot tent en van tabernakel tot tabernakel.
3 2 Sam. 7:6 staat hierbij: uit Egypte. verwijsteksten
4 Dit wordt gezegd aangezien de tabernakel in geen vaste plaats is gebleven, zowel toen Israël in de woestijn was, als toen het in het land Kanaän is geweest.
5 Hebr. geweest.
6 Hebr. uit de tent in de tent.
 
6 7Overal waar Ik gewandeld heb met geheel Israël, heb Ik wel een woord gesproken tot één van de richters van Israël, denwelken Ik gebood Mijn volk te weiden, zeggende: Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis?
7 Dat is, waarheen de ark des verbonds gebracht werd, boven dewelke Ik Mijn tegenwoordigheid betoon.
 
7 Nu dan, alzo zult gij zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik aheb u van de schaapskooi genomen, van achter de schapen, opdat gij een voorganger over Mijn volk Israël zoudt zijn.
a 1 Sam. 16:11. Ps. 78:70. verwijsteksten
 
8 En Ik ben met u geweest overal waar gij heen gegaan zijt en Ik heb al uw vijanden uitgeroeid van voor uw aangezicht; en Ik heb u een naam gemaakt, gelijk de naam is der groten die op de aarde zijn.
9 En Ik heb voor Mijn volk Israël een plaats besteld en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone en 8niet meer heen en weder gedreven worde; en de 9kinderen der verkeerdheid zullen hem niet meer krenken, gelijk als in het eerst,
8 Dat is, het zal van de ene plaats tot de andere niet vervoerd worden.
9 Dat is, de boze mensen, die geheel ter ongerechtigheid overgegeven zijn.
 
10 En van die dagen af dat Ik geboden heb richters te wezen over Mijn volk Israël; en heb al uw vijanden 10vernederd. Ook heb Ik u te kennen gegeven, 11dat u 12de HEERE een huis bouwen zal.
10 Dat is, gedempt, ten onder gebracht.
11 Dat is, dat Hij u nakomelingen geven zou, die uw koninkrijk zouden beërven. Zie vss. 25, 27. verwijsteksten
12 Dat is, Ik; want de Heere spreekt hier.
 
11 En het zal geschieden als 13uw dagen zullen vervuld zijn 14dat gij heengaat tot uw vaderen, zo 15zal Ik uw zaad na u doen opstaan, hetwelk uit uw zonen zijn zal, en Ik zal 16zijn koninkrijk bevestigen.
13 Te weten de dagen uws levens.
14 Dat is, dat gij sterven zult.
15 Vgl. 2 Sam. 7:12 met de aant. verwijsteksten
16 Versta hier niet alleen Salomo en andere nakomelingen van David, maar ook Christus Zelven; want Salomo’s rijk heeft niet altoos geduurd, maar het Rijk van Christus duurt in eeuwigheid. Vgl. Luk. 1:32, 33. verwijsteksten
 
12 17Die zal bMij een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel bevestigen 18tot in der eeuwigheid.
17 Salomo heeft een huis van hout en steen gebouwd, maar Christus een geestelijk huis, welk is Zijn kerk.
b 1 Kon. 5:5; 6:12. verwijsteksten
18 Dat past alleen op Christus, niet op Salomo.
 
13 cIk zal hem tot een Vader zijn en hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wenden, gelijk als Ik die weggenomen heb van dien 19die vóór u geweest is;
c Ps. 89:27, 29. Hebr. 1:5, 6. verwijsteksten
19 Hierbij verstaat Hij Saul, die vanwege zijn ongehoorzaamheid van het koninkrijk afgestoten is.
 
14 Maar dIk zal hem in Mijn huis bestendig maken en 20in Mijn Koninkrijk tot in eeuwigheid; en zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.
d Luk. 1:33. verwijsteksten
20 Dat is, in Mijn kerk.
 
15 21Naar al deze woorden en naar dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David.
21 Dat is, naar al deze woorden, door gezichten geopenbaard en bevolen.
 
Davids dankzegging
16 Toen kwam de koning David in en 22bleef 23voor het aangezicht des HEEREN; en hij zeide: 24Wie ben ik, HEERE God, en wat is mijn huis, dat Gij mij 25tot hiertoe gebracht hebt?
22 Te weten zo lang totdat hij zijn gebed geëindigd had hetwelk hier volgt.
23 Versta dit alzo, dat David voor de ark des verbonds gezeten heeft, die een teken was van de tegenwoordigheid des Heeren.
24 Zie Gen. 32:10. verwijsteksten
25 Te weten tot de koninklijke waardigheid.
 
17 En dit is klein in Uw ogen geweest, o God; daarom hebt Gij van het huis Uws knechts 26tot van verre heen gesproken; en 27Gij hebt mij 28naar menselijke wijze voorzien met deze 29verhoging, o HEERE God.
26 Dat is, van zaken die nog ver zijn, en die eerst lang na mijn tijd zouden geschieden.
27 Zie 2 Sam. 7:19. Of aldus: Gij hebt mij aangezien naar de wijze eens mensen van hogen staat [te weten, daar ik maar een schaapherder was]. verwijsteksten
28 Te weten, mij door Nathan zeer goedertierenlijk aansprekende. Hebr. naar de wijze [of orde] eens mensen.
29 Of: voortreffelijkheid, of uitnemendheid.
 
18 30Wat zal David meer bij U daartoe voegen, vanwege de eer 31aan Uw knecht? Doch Gij kent Uw knecht wel.
30 Alsof hij zeide: Mij ontbreken woorden om Uw weldaden naar behoren te roemen.
31 Te weten bewezen.
 
19 HEERE, 32om Uws knechts wil en 33naar Uw hart hebt Gij al deze grote dingen gedaan, om al deze grote dingen bekend te maken.
32 Door den knecht des Heeren verstaan hier sommigen Jezus Christus, den Zaligmaker, den vaderen beloofd, gelijk Jes. 49:6, en elders. verwijsteksten
33 Dat is, naar Uw goedgunstigheid.
 
20 eHEERE, er is niemand gelijk Gij en er is geen God behalve Gij, 34naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben.
e Deut. 3:24; 4:35; 6:4. 1 Kon. 8:23, 60. Ps. 86:8. Jes. 37:16, 20. Dan. 3:29. Hos. 13:4. verwijsteksten
34 Hetwelk blijkt en bewezen wordt met al de wonderwerken en daden die Gij van den aanbeginne der wereld hebt gedaan, inzonderheid aan onze vaderen, gelijk wij van dezelve gehoord hebben.
 
21 fEn wie is als Uw volk Israël, een enig volk op de aarde, 35hetwelk God heengegaan is Zich tot een volk te verlossen, dat Gij U een Naam maaktet van grote en verschrikkelijke dingen, met de heidenen uit te stoten van het aangezicht Uws volks, hetwelk Gij uit Egypte verlost hebt.
f Deut. 4:7; 33:29. Ps. 147:20. verwijsteksten
35 Israël heeft God niet gezocht, maar God heeft Israël gezocht en Zich tot een volk verkoren, om Zich toe te eigenen en te heiligen. Dit is ook te verstaan van het geestelijke Israël, dat is, de uitverkoren kinderen Gods; want niemand komt tot Christus, de Fontein des levens, tenzij dat de Vader hem trekke.
 
22 En Gij hebt Uw volk Israël U ten volk gemaakt tot in der eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden.
23 Nu dan, HEERE, het woord dat Gij over Uw knecht gesproken hebt en over zijn huis, dat worde waar tot in eeuwigheid; en doe gelijk als Gij gesproken hebt.
24 Ja, 36het worde waar en Uw Naam worde grootgemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heirscharen, de God Israëls, is Israëls God; en het huis van David, Uw knecht, zij bestendig voor Uw aangezicht.
36 Te weten wat Gij tot Uw knecht gesproken hebt.
 
25 Want Gij, mijn God, 37hebt voor het oor Uws knechts geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt; daarom heeft Uw knecht 38in zijn hart gevonden om voor Uw aangezicht 39te bidden.
37 Te weten door den profeet Nathan, hem te kennen gevende wat Gij in Uw raad over hem besloten hebt.
38 Dit is hier ingevoegd uit 2 Sam. 7:27. verwijsteksten
39 Wat David te dezen tijde gebeden heeft, wordt breder beschreven 2 Samuël 7. verwijsteksten
 
26 Nu dan, HEERE, Gij zijt die God; en Gij hebt dit goede over Uw knecht gesproken.
27 Nu dan, het heeft U beliefd te zegenen het huis Uws knechts, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht zij; want Gij, HEERE, hebt het gezegend, en het zal gezegend zijn in eeuwigheid.

Einde 1 Kronieken 17