Statenvertaling.nl

sample header image

2 Koningen 22 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

2 Koningen 22

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 JOSÍA was acht jaar oud toen hij koning werd, en regeerde een en dertig jaar te Jeruzalem; de naam zijner moeder was Jedída, een dochter van Adája, van Bozkath.
2 En hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, en hij wandelde in al den weg van zijn vader David en week niet af ter rechter- noch ter linkerhand.
3 Het geschiedde nu in het achttiende jaar van den koning Josía, dat de koning den schrijver Safan, den zoon van Azália, den zoon van Mesullam, zond in het huis des HEEREN, zeggende:
4 Ga op tot Hilkía, den hogepriester, opdat hij het geld besomme dat in het huis des HEEREN gebracht is, hetwelk de wachters des dorpels van het volk verzameld hebben;
5 En dat zij dat geven in de hand der verzorgers van het werk, die besteld zijn over het huis des HEEREN; opdat zij het geven aan degenen die het werk doen dat in het huis des HEEREN is, om de breuken van het huis te beteren;
6 Aan de timmerlieden en de bouwlieden en de metselaars, en om hout en gehouwen stenen te kopen om het huis te beteren.
7 Doch er werd met hen geen rekening gehouden van het geld dat in hun hand geleverd was, want zij handelden trouwelijk.
8 Toen zeide de hogepriester Hilkía tot Safan, den schrijver: Ik heb het wetboek in het huis des HEEREN gevonden. En Hilkía gaf dat boek aan Safan; die las het.
9 Daarna kwam Safan, de schrijver, tot den koning en bracht den koning bescheid weder, en hij zeide: Uw knechten hebben het geld dat in het huis gevonden was, samengebracht en hebben het gegeven in de hand der verzorgers van het werk, die besteld waren over het huis des HEEREN.
10 Ook gaf Safan, de schrijver, den koning te kennen, zeggende: De priester Hilkía heeft mij een boek gegeven. En Safan las dat voor het aangezicht des konings.
11 Het geschiedde nu als de koning de woorden des wetboeks hoorde, dat hij zijn klederen scheurde.
12 En de koning gebood Hilkía, den priester, en Ahíkam, den zoon van Safan, en Achbor, den zoon van Michája, en Safan, den schrijver, en Asája, den knecht des konings, zeggende:
13 Gaat heen, vraagt den HEERE voor mij en voor het volk en voor het ganse Juda, over de woorden dezes boeks dat gevonden is; want de grimmigheid des HEEREN is groot, dewelke tegen ons aangestoken is, omdat onze vaderen niet gehoord hebben naar de woorden dezes boeks, om te doen naar al wat voor ons geschreven is.
14 Toen ging de priester Hilkía en Ahíkam en Achbor en Safan en Asája heen tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tikva, den zoon van Harhas, den klederbewaarder (zij nu woonde te Jeruzalem, in het tweede deel), en zij spraken tot haar.
15 En zij zeide tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Zegt tot den man die u tot Mij gezonden heeft:
16 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over deze plaats brengen en over haar inwoners, namelijk al de woorden des boeks dat de koning van Juda gelezen heeft.
17 Daarom dat zij Mij verlaten en anderen goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met al het werk hunner handen, zo zal Mijn grimmigheid aangestoken worden tegen deze plaats en niet uitgeblust worden.
18 Maar tot den koning van Juda, die u gezonden heeft om den HEERE te vragen, alzo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Aangaande de woorden die gij gehoord hebt:
19 Omdat uw hart week geworden is en gij u voor het aangezicht des HEEREN vernederd hebt, als gij hoordet wat Ik gesproken heb tegen deze plaats en derzelver inwoners, dat zij tot een verwoesting en vloek zullen worden, en dat gij uw klederen gescheurd en voor Mijn aangezicht geweend hebt, zo heb Ik u ook verhoord, spreekt de HEERE.
20 Daarom, zie, Ik zal u verzamelen tot uw vaderen en gij zult met vrede in uw graf verzameld worden, en uw ogen zullen al het kwaad niet zien dat Ik over deze plaats brengen zal. En zij brachten den koning het antwoord weder.

Einde 2 Koningen 22