Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Hizkia krank zijnde, wordt van God door Jesaja gedreigd met den dood, vs. 1, enz. Maar den Heere gebeden hebbende, verkrijgt hij nog vijftien jaren levens, 2. Daarvan wordt hij verzekerd door een wonder, 8. Berodach Baladan bezoekt Hizkia door gezanten, die hun al zijn schatten toont, 12. Daarop voorzegt hem Jesaja de Babylonische gevangenis, 14. Hij sterft en Manasse wordt koning, 20. |
Hizkía’s leven verlengd |
1 IN 1die dagen awerd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: 2Geef bevel aan uw huis, want 3gij zult sterven, en niet leven. |
| 1 Te weten, nadat het heir der Assyriërs verslagen, en Judea daarvan verlost was; hetwelk men houdt geweest te zijn in het veertiende jaar van Hizkia’s regering. |
| a 2 Kron. 32:24. Jes. 38:1. |
| 2 Kron. 32:24 In die dagen werd Jehizkía krank tot stervens toe, en hij bad tot den HEERE; Die sprak tot hem en Hij gaf hem een wonderteken. Jes. 38:1 IN die dagen werd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem en zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. |
| 2 Dat is, stel order rakende uw uitersten wil, over hetgeen gij begeert dat van uwentwege na uw dood gedaan zal worden. Dat is zoveel als: maak uw testament. Alzo 2 Sam. 17:23. Jes. 38:1. |
| 2 Sam. 17:23 Als nu Achitófel zag dat zijn raad niet gedaan was, zadelde hij den ezel en maakte zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad en gaf bevel aan zijn huis en verhing zich. Alzo stierf hij en werd begraven in zijns vaders graf. Jes. 38:1 IN die dagen werd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem en zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. |
| 3 Hebr. gij zijt dood, of stervende; dat is, gij zult haast sterven. Zie Gen. 20 op vers 3. Versta deze dreiging met een verzwegen conditie: zo hij zich niet vernederde en God bad om genade. Vgl. Jona 3:4, 10. |
| Gen. 20:3 (kt.) Maar God kwam tot Abimélech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. Jona 3:4 En Jona begon in de stad te gaan, één dagreis; en hij predikte en zeide: Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd. Jona 3:10 En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet. |
|
2 Toen 4keerde hij zijn aangezicht om naar den wand, en hij bad tot den HEERE, zeggende: |
| 4 Te weten, opdat hij zijn ogen afgekeerd hebbende van de mensen, zijn gemoed te beter keren zou tot God, om ernstiglijk te bidden. |
|
3 Och HEERE, gedenk toch dat ik voor Uw aangezicht 5in waarheid en met een 6volkomen hart gewandeld en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb. En Hizkía 7weende gans zeer. |
| 5 Of: in trouwe, trouwelijk. |
| 6 Zie 1 Kon. 8 op vers 61. |
| 1 Kon. 8:61 (kt.) En ulieder hart volkomen zij met den HEERE onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen en Zijn geboden te houden, gelijk te dezen dage. |
| 7 Hebr. weende een groot geween, of met een groot geween. Hij weende niet zozeer uit vreze des doods, als omdat hij bekommerd was over Gods volk, den zuiveren godsdienst, en den staat des rijks. |
|
4 Het gebeurde nu als Jesaja uit het 8middelvoorhof nog niet gegaan was, dat het woord des HEEREN tot hem geschiedde, zeggende: |
| 8 Te weten van het huis des konings; welk voorhof het andere voorhof genaamd wordt, 1 Kon. 7:8. Anders: uit de middelstad, dat is, uit het middelste deel der stad, hetwelk was tussen den burcht en het uiterste deel der stad. Men meent dat de stad Jeruzalem drie delen heeft gehad: I. de stad Davids op den berg Sion, alwaar de koninklijke burcht was; II. het middelste deel der stad; III. het resterende en uiterste deel derzelve. Vgl. 2 Kon. 22:14. 2 Kron. 34:22. Zef. 1:10. |
| 1 Kon. 7:8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde, was een ander voorhof, meer inwaarts dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve werk gelijk was; ook maakte hij voor de dochter van Farao, die Sálomo tot vrouw genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. 2 Kon. 22:14 Toen ging de priester Hilkía en Ahíkam en Achbor en Safan en Asája heen tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tikva, den zoon van Harhas, den klederbewaarder (zij nu woonde te Jeruzalem, in het tweede deel), en zij spraken tot haar. 2 Kron. 34:22 Toen ging Hilkía heen en die des konings waren, tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tokhat, den zoon van Hasra, den klederbewaarder. Zij nu woonde te Jeruzalem in het tweede deel; en zij spraken zulks tot haar. Zef. 1:10 En er zal te dien dage, spreekt de HEERE, een stem des gekrijts zijn van de Vispoort af, en een gehuil van het tweede gedeelte, en een grote breuk van de heuvelen af. |
|
5 Keer weder en zeg tot Hizkía, den voorganger Mijns volks: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien. Zie, Ik zal u gezond maken; aan den derden dag zult gij opgaan in het huis des HEEREN; |
6 En Ik zal vijftien jaar tot uw dagen 9toedoen, en 10zal u uit de hand des konings van Assyrië verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen 11om Mijnentwil en 12om Mijns knechts Davids wil. |
| 9 Versta dit ten aanzien van de natuur der ziekte, die met den dood vermengd was, en niet ten aanzien van het voornemen Gods, Die besloten had door Zijn almogende kracht de ziekte te genezen, en den koning nog vijftien jaren in het leven te behouden. |
| 10 Te weten door de Assyriërs van het hervatten van den oorlog te verhinderen. |
| 11 Zie 2 Kon. 19 op vers 34. |
| 2 Kon. 19:34 (kt.) Want Ik zal deze stad beschermen om die te verlossen, om Mijnentwil en om Davids, Mijns knechts wil. |
| 12 Zie 1 Kon. 11 op vers 12. |
| 1 Kon. 11:12 (kt.) In uw dagen nochtans zal Ik dat niet doen, om uws vaders Davids wil; van de hand uws zoons zal Ik het scheuren. |
|
7 Daarna zeide Jesaja: Neemt een klomp vijgen. En zij namen ze en legden ze op de zweer; en hij werd 13genezen. |
| 13 Hebr. leefde. Alzo 2 Kon. 8 op vers 8. Dat is, hij werd gezond, te weten niet zozeer door de natuurlijke kracht van de vijgen (die daartoe wel een dienstig middel zijn) als wel voornamelijk door de bijzondere en bovennatuurlijke kracht en zegen des Almogenden. |
| 2 Kon. 8:8 (kt.) Toen zeide de koning tot Házaël: Neem een geschenk in uw hand en ga den man Gods tegemoet; en vraag door hem den HEERE, zeggende: Zal ik van deze krankheid genezen? |
|
8 Hizkía nu 14had gezegd tot Jesaja: Welk is het teken, dat de HEERE mij gezond maken zal, en dat ik op den derden dag in des HEEREN huis zal opgaan? |
| 14 Niet uit ongeloof, gelijk de schriftgeleerden en farizeeën een teken begeerden, Matth. 12:38, maar uit een oprechte genegenheid om zijn geloof te versterken, overmits deze belofte des levens scheen regelrecht te strijden tegen het voorgegaan dreigement des doods. Vgl. Richt. 6:17. |
| Matth. 12:38 Toen antwoordden sommigen der schriftgeleerden en farizeeën, zeggende: Meester, wij wilden van U wel een teken zien. Richt. 6:17 En hij zeide tot Hem: Indien ik nu genade gevonden heb in Uw ogen, zo doe mij een teken, dat Gij het zijt, Die met mij spreekt. |
|
9 En Jesaja zeide: Dit zal u een teken van den HEERE zijn, dat de HEERE het woord dat Hij gesproken heeft, doen zal: 15Zal de 16schaduw tien 17graden 18voorwaarts gaan of tien graden 19achterwaarts keren? |
| 15 Of: De schaduw is tien graden voortgegaan, zal zij tien graden wederkeren? |
| 16 Te weten, die door het schijnen der zon van den wijzer over het uurwerk gemaakt werd. |
| 17 Hebr. opklimmingen, trappen. Versta de tekenen, of streken, of linies in het uurwerk, door dewelke de uren onderscheiden en van den wijzer afgetekend waren. Dit is een groot wonderwerk Gods geweest. Aangaande de graden of linies, of zij halve of hele uren betekenen, en dergelijke omstandigheden meer, daarvan is verscheiden gevoelen. |
| 18 Dat is, haastelijk en als in een ogenblik op een buitengewone wijze, naar het westen. |
| 19 Dat is, naar het oosten. |
|
10 Toen zeide Jehizkía: Het is der schaduw 20licht, tien graden nederwaarts te gaan; neen, maar dat de schaduw tien graden achterwaarts kere. |
| 20 Als met den gewonen loop der zon meer overeenkomende, hoewel ook wonderbaar. |
|
11 En Jesaja, de profeet, riep den HEERE aan; en Hij deed de schaduw tien graden achterwaarts keren in de graden dewelke zij nederwaarts gegaan was, in de 21graden van Achaz’ zonnewijzer. |
| 21 Dat is, in den zonnewijzer dien zijn vader Achaz had laten maken. |
Gezanten uit Babel |
12 Te dien tijde 22zond Beródach 23Báladan, de zoon van Báladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkía; want hij had gehoord dat Hizkía krank geweest was. |
| 22 Te weten om Hizkia geluk te bieden over zijn verkregen gezondheid, en om te vernemen naar het wonder dat in de zon geschied (Jes. 38:8), en in Chaldea mede aangemerkt was, 2 Kron. 32:31. |
| Jes. 38:8 Zie, Ik zal de schaduw der graden, die met de zon in de graden van Achaz’ zonnewijzer nederwaarts gegaan is, tien graden achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd in de graden die zij nederwaarts gegaan was. 2 Kron. 32:31 Maar het is alzo, als de gezanten der vorsten van Babel, die tot hem gezonden hadden om te vragen naar dat wonderteken dat in het land geschied was, bij hem waren, verliet hem God, om hem te verzoeken om te weten al wat in zijn hart was. |
| 23 De koning van Babylonië, ook genoemd Merodach, Jes. 39:1 en in de wereldse historiën. |
| Jes. 39:1 TE dien tijde zond Meródach Báladan, de zoon van Báladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkía; want hij had gehoord dat hij krank geweest en weder sterk geworden was. |
|
13 En Hizkía 24hoorde naar 25hen en hij toonde hun zijn ganse 26schathuis, het zilver en het goud, en de specerijen en de beste olie, en zijn 27wapenhuis en al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat hij hun niet toonde. |
| 24 Te weten met blijdschap. Zie Jes. 39:2. |
| Jes. 39:2 En Hizkía verblijdde zich over hen en hij toonde hun zijn schathuis, het zilver en het goud, en de specerijen en de beste olie, en zijn ganse wapenhuis en al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat Hizkía hun niet toonde. |
| 25 Versta de boden, of heren, die de voorgemelde brieven met het geschenk gebracht hadden. Naar dezen heeft Hizkia vlijtiglijk geluisterd over hetgeen dat zij hem aandienden of vraagden. |
| 26 Of: specerijhuis. Versta een huis waarin allerlei lieflijke reukwerken en kostelijke goederen opgesloten waren. |
| 27 Hebr. een huis der vaten, of instrumenten. Versta wapenen, of zilveren en gouden juwelen, en allerlei kostelijk getuig van kleinodiën. |
|
14 Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkía, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd en vanwaar zijn zij tot u gekomen? En Hizkía zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen, uit Babel. |
15 En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkía zeide: Zij hebben alles gezien wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb. |
16 Toen zeide Jesaja tot Hizkía: Hoor 28des HEEREN woord. |
| 28 Te weten, dat de Heere te zijner tijd uitvoeren zal, omdat gij u verhovaardigd hebt met het trots vertonen van uw schatten en rijkdommen. |
|
17 Zie, de dagen komen, 29dat al wat in uw huis is en wat uw vaderen tot dezen dag toe opgelegd hebben, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de HEERE. |
| 29 Zie de vervulling hiervan 2 Kon. 24:13; 25:13. Jer. 52:17. |
| 2 Kon. 24:13 En hij bracht vandaar uit al de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Sálomo, de koning Israëls, in den tempel des HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had. 2 Kon. 25:13 Verder braken de Chaldeeën de koperen pilaren die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan naar Babel. Jer. 52:17 Verder braken de Chaldeeën de koperen pilaren die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee die in het huis des HEEREN was; en zij voerden al het koper daarvan naar Babel. |
|
18 Daartoe 30zullen zij van uw zonen, die uit u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat zij 31hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel. |
| 30 Zie de vervulling hiervan de hoofdstukken 24 en 25. |
| 31 Dat is, hofdienaren. Zie Gen. 37 op vers 36. |
| Gen. 37:36 (kt.) En de Medanieten verkochten hem in Egypte, aan Pótifar, Farao’s hoveling, overste der trawanten. |
|
19 Maar Hizkía zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN dat gij gesproken hebt, is goed. Ook zeide hij: 32Zou het niet, naardien vrede en waarheid in mijn dagen wezen zal? |
| 32 Te weten goed zijn? Of: Is het niet alzo? Zie gelijke manier van spreken 1 Sam. 10:1. Goed is hier genoemd wat tezamen rechtvaardig en genadig is: rechtvaardig, omdat hij en het land straffen verdiend hadden; genadig, omdat God aan hem en zijn volk, hoewel onwaardigen, nog weldadig was. |
| 1 Sam. 10:1 TOEN nam Samuël een oliekruik en goot ze uit op zijn hoofd en kuste hem, en zeide: Is het niet alzo, dat de HEERE u tot een voorganger over Zijn erfdeel gezalfd heeft? |
|
20 Het overige nu der geschiedenissen van Hizkía, en al zijn macht, en hoe hij den 33vijver en den watergang gemaakt heeft, en water in de stad 34gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? |
| 33 Zie van dezen vijver 2 Kon. 18:17. Neh. 3:16. |
| 2 Kon. 18:17 Evenwel zond de koning van Assyrië Tartan en Rábsaris en Rabsaké van Lachis tot den koning Hizkía, met een zwaar heir naar Jeruzalem; en zij togen op en kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen waren, bleven zij staan bij den watergang des oppersten vijvers, welke is bij den hogen weg van het veld des vollers. Neh. 3:16 Na hem verbeterde Nehémia, de zoon van Azbuk, overste van het halve deel van Beth-Zur, tot tegenover Davids graven en tot aan den gemaakten vijver en tot aan het huis der helden. |
| 34 Te weten om hetzelve den vijand te benemen. Zie 2 Kron. 32:3, 4, 30. |
| 2 Kron. 32:3 Zo hield hij raad met zijn vorsten en zijn helden om de fonteinwateren te stoppen, die buiten de stad waren; en zij hielpen hem. 2 Kron. 32:4 Want veel volk werd vergaderd, dat al de fonteinen stopte, mitsgaders de beek die door het midden des lands heen vloeide, zeggende: Waarom zouden de koningen van Assyrië komen en veel water vinden? 2 Kron. 32:30 Dezelve Jehizkía stopte ook den opperuitgang der wateren van Gihon en leidde ze recht af beneden naar het westen der stad Davids; want Jehizkía had voorspoed in al zijn werk. |
|
21 En Hizkía ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats. |