Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 8 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Koningen 8

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Salomo vergadert de voornaamsten der Israëlieten, om den tempel te wijden, vs. 1, enz. De ark des verbonds met het heilig gereedschap wordt daarin gebracht, 4. De HEERE geeft een teken Zijner tegenwoordigheid, 10. Salomo zegent de gemeente en dankt God, 14, 54. Hij doet een schoon gebed tot God, 22. Hij offert met de gemeente, 62. Zij houden het loofhuttenfeest, 65.
 
De ark in den tempel gebracht
1 TOENa vergaderde Sálomo 1de oudsten van Israël, en al de 2hoofden der stammen, de oversten 3der vaderen onder de kinderen Israëls, 4tot den koning Sálomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds des HEEREN 5op te brengen buit 6de stad Davids, dewelke is Sion.
a 2 Kron. 5:2. verwijsteksten
1 Zie Lev. 4 op vers 15. verwijsteksten
2 Zie Num. 1 op vss. 4, 16. verwijsteksten
3 Iedere stam der Israëlieten bestond uit zekere huisgezinnen of geslachten, dewelke elk bijzonder hun opperste vaderen hadden. Benevens dezen waren in elken stam hoofdlieden over honderd, over duizend, enz., welker voornaamsten en principalen hier moeten verstaan worden. Vgl. Ex. 18:21. Num. 3:24, 30, 35. 1 Kron. 4:38. verwijsteksten
4 Dat is, tot zich, naar de manier van spreken der Hebreeën. Zie 1 Kon. 2 op vers 19. verwijsteksten
5 Te weten in den tempel; tot denwelken, omdat hij op den berg Moria gebouwd was, men met trappen opklimmen moest.
b 2 Sam. 5:9; 6:12, 17. verwijsteksten
6 Die David gewonnen, bebouwd en bewoond had. Zie 1 Kon. 2 op vers 10. verwijsteksten
 
2 En alle mannen Israëls verzamelden zich tot den koning Sálomo in de maand 7Ethanim op 8het feest; die is 9de zevende maand.
7 Deze maand komt meest overeen met onzen september. Zij wordt Ethanim genoemd, dat is, der sterken, of der sterkten; omdat (gelijk enigen menen) in dezelve de vruchten des lands ingezameld werden, die als de kracht der aarde zijn, van God verordend om het leven des mensen te onderhouden en te versterken.
8 Versta het feest der inwijding, gaande voor het loofhuttenfeest. Zie vers 65 en van het feest der loofhutten Lev. 23:34. Deut. 16:13. 2 Kron. 5:3. verwijsteksten
9 Te weten naar de rekening der kerkelijke maanden van God verordend, Ex. 12:2. Anders, voor den uittocht der Israëlieten uit Egypte was deze maand de eerste, te weten van het burgerlijk jaar. verwijsteksten
 
3 En al de oudsten van Israël kwamen, en de priesters namen de 10ark op.
10 Die te dezen tijde te Jeruzalem was, 2 Kron. 1:4. verwijsteksten
 
4 En zij brachten de ark des HEEREN 11en de tent der samenkomst opwaarts, mitsgaders al de 12heilige vaten die in de tent waren; en 13de priesters en de Levieten brachten dezelve opwaarts.
11 Die op dezen tijd met het koperen altaar van Bezaleël in de woestijn gemaakt, te Gibeon was, 2 Kron. 1:3, 5. verwijsteksten
12 Hebr. vaten der heiligheid, dat is, die tot een heilig gebruik verordend waren. Zie Lev. 16 op vers 4. verwijsteksten
13 Te weten met dit onderscheid, dat de priesters de ark en de heilige vaten droegen; maar de Levieten de tent der samenkomst met haar toebehoren. Vgl. Num. 4 de aant. op vers 15. verwijsteksten
 
5 De koning Sálomo nu en de ganse vergadering Israëls, die bij hem vergaderd waren, waren 14met hem vóór de ark, offerende schapen en runderen, die vanwege de menigte niet konden geteld noch gerekend worden.
14 Namelijk met den koning Salomo. Anders: gingen met hem voor de ark. Versta dat de offeranden hier vermeld, op den weg door denwelken de ark gedragen werd, hier en daar zouden geofferd zijn. Vgl. 2 Sam. 6:13. verwijsteksten
 
6 Alzo brachten de priesters de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats 15van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der 16cherubs.
15 Dat is, van den tempel.
16 Die Salomo had laten maken en die veel groter waren dan de cherubs die Mozes in de woestijn had laten maken. Zie Ex. 25:20. 1 Kon. 6:27. verwijsteksten
 
7 Want de cherubs spreidden beide vleugelen over de plaats der ark, en de cherubs overdekten de ark en haar 17handbomen van boven.
17 Waarmede de ark gedragen moest worden, Ex. 25:14. verwijsteksten
 
8 Daarna 18schoven zij de handbomen verder uit, dat de 19hoofden der handbomen gezien werden 20uit het heiligdom vóór aan de aanspraakplaats, maar 21buiten niet gezien werden; en zij zijn aldaar 22tot op dezen dag.
18 Hebr. verlengden zij, te weten met die verder en langer uit te trekken. Want geheel uit te nemen was van God verboden, Ex. 25:15. Zie Num. 4 op vers 6. verwijsteksten
19 Dat is, de einden.
20 Dat is, van degenen die in het deel van den tempel dat meer uitwaarts was (genoemd het heilige), waren. 2 Kron. 5:9 staat, dat zij gezien werden uit de ark. Hetwelk zo niet te nemen is alsof men de ark gezien had; maar de zin is, dat de uiterste einden van de handbomen die uit de ark voortkwamen, zich in het heiligdom vertoonden, te weten niet bloot, maar bedekt met het voorhangsel. verwijsteksten
21 Namelijk het heilige.
22 Te weten als dit boek geschreven werd.
 
9 23Er was niets in de ark dan 24alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had, cals de HEERE 25een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren.
23 Zie Deut. 10:5. verwijsteksten
24 De woorden van den apostel door dewelke hij schijnt te zeggen, Hebr. 9:4, dat in de ark ook geweest is de gouden kruik met manna en de staf van Aäron die gebloeid had, moet men aldus verstaan, dat zij in dezelfde plaats van den tabernakel waar de ark was, ja, bij dezelve geweest zijn, Ex. 16:34. Num. 17:10. Gelijk het woord in dikwijls voor bij genomen wordt, als Joz. 5:13; 10:10, enz., ja, zelfs hier in dit vers in Horeb voor bij Horeb. verwijsteksten
c Ex. 34:27. verwijsteksten
25 Gelijke manier van spreken in dewelke dit woord verzwegen wordt, vindt men 1 Sam. 20:16; 22:8. 2 Kron. 5:10. verwijsteksten
 
10 En het geschiedde als de priesters uit het 26heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde.
26 Dat is, het voorste deel van den tempel, Ex. 26:33; 28:43. verwijsteksten
 
11 dEn de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de 27heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld.
d Ex. 40:34, 35. 2 Kron. 7:2. verwijsteksten
27 Dat is, de wolk in dewelke God aan de Israëlieten verscheen. Vgl. Ex. 16:10; 24:16; 40:34, 35. Num. 16:19. 2 Kron. 5:13, 14; 7:1, 2, 3. verwijsteksten
 
De inwijding van den tempel
12 Toen zeide Sálomo: eDe HEERE 28heeft gezegd dat Hij in donkerheid zou wonen.
e Ex. 20:21. Lev. 16:2. Deut. 4:11; 5:22. 2 Kron. 6:1. verwijsteksten
28 Dat is, Hij heeft verklaard dat Hij door een zodanig zichtbaar teken als de wolk of de donkerheid was, Zijn tegenwoordigheid wilde openbaren; zie Lev. 16:2; hetwelk Hij ook menigmaal gedaan heeft. Zie de aant. op het voorgaande vers. Insgelijks Ex. 13:22; 14:16; 19:16; 20:21. Num. 9:15. verwijsteksten
 
13 Ik heb 29immers een huis gebouwd U ter 30woonstede, een 31vaste plaats tot Uw 32eeuwige woning.
29 Hebr. bouwende gebouwd, dat is, ik heb immers, of gewisselijk, of ganselijk gebouwd, of ik heb volbouwd.
30 Te weten waarin Gij wonen zoudt bij Uw volk door Uw woord en de zichtbare tekenen Uwer genade. Alzo 2 Kron. 6:2. verwijsteksten
31 Of: bereide plaats.
32 Versta deze eeuwigheid van den tijd der wet en zie Gen. 13 op vers 15. Daartoe is hierbij te voegen de conditie van gehoorzaamheid die de Israëlieten Gode schuldig waren opdat dit woord zou vast blijven. Zie 1 Kon. 6:12, 13; 9:4. Ps. 89:29, 30, 31. verwijsteksten
 
14 Daarna wendde de koning zijn aangezicht om en 33zegende de ganse gemeente Israëls; en de ganse gemeente Israëls stond.
33 Dat is, wenste de gemeente van den Heere toe alle welvaren naar ziel en lichaam. Alzo vers 55. Vgl. Num. 6:23. Ps. 118:26. Anderen verstaan dit alzo, dat de koning met de ganse gemeente God gezegend, dat is, gedankt en geloofd heeft; het woordje God tot dit einde in den tekst inlatende. verwijsteksten
 
15 En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, Die 34met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft het met Zijn hand vervuld, zeggende:
34 Dat is, door den profeet Nathan, 2 Sam. 7:6. 1 Kron. 17:4. De profeten zijn als de mond Gods, omdat Zijn woord in hun mond is, Ex. 4:12. 1 Kon. 17:24. Jes. 51:16. Jer. 5:14. verwijsteksten
 
16 fVan dien dag aan dat Ik Mijn volk Israël uit Egypteland uitgevoerd heb, 35heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen Israëls om een huis te bouwen, 36dat Mijn Naam daar zou wezen; maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israël wezen zou.
f 2 Sam. 7:6. 2 Kron. 6:5. verwijsteksten
35 Dat is, Ik heb Mijn verkiezing niet geopenbaard, noch in het werk gesteld. Alzo is het woord verkiezen genomen voor de uitvoering van de verkiezing Deut. 12:11. 2 Kron. 6:5. Zach. 2:12, want Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid aan bekend, Hand. 15:18. verwijsteksten
36 Dat is, dat Mijn leer daar luidbaar zij, de godsdienst van Mij ingesteld bediend worde, het volk dat naar Mijn Naam genoemd wordt bijeenkome, en Mijn Geest ook daar krachtiglijk werke. Vgl. vers 29. Deut. 12:11. 1 Kon. 14:21. 2 Kon. 21:4. 2 Kron. 6:6. Ps. 132:13, 14. verwijsteksten
 
17 37gHet was ook in het hart van mijn vader David, een huis den Naam des HEEREN, des Gods van Israël, te bouwen.
37 Dat is, hij had voorgenomen. Zie gelijke manier van spreken 1 Sam. 14:7. 2 Sam. 7:3. 1 Kon. 10:2. 1 Kron. 17:2; 22:7. Vgl. 1 Kon. 5 de aant. op vers 5. verwijsteksten
g 2 Sam. 7:2. 1 Kron. 17:1. 2 Kron. 6:7. verwijsteksten
 
18 Maar de HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl in uw hart geweest is Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt wel gedaan, dat het in uw hart geweest is.
19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw zoon, die 38uit uw lendenen voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen.
38 Zie Gen. 35 op vers 11. verwijsteksten
 
20 Zo heeft de HEERE bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David en ik zit op den troon Israëls, gelijk als de HEERE gesproken heeft, en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN, des Gods van Israël.
21 En ik heb daar een plaats beschikt voor de ark, waarin 39het verbond des HEEREN is, hetwelk Hij met onze vaderen maakte, als Hij dezelve uit Egypteland uitvoerde.
39 Dat is, de tafelen des verbonds of der getuigenis; versta de wetten des verbonds, naar dewelke het verbond is gemaakt geweest, die in twee stenen tafelen geschreven waren. Vgl. Deut. 31 op vers 26. verwijsteksten
 
Het gebed van Sálomo
22 hEn Sálomo 40stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente Israëls, en 41breidde zijn handen uit naar den hemel;
h 2 Kron. 6:12. verwijsteksten
40 Te weten op het koperen en verheven gestoelte hetwelk was in het voorhof des volks, recht tegenover het brandofferaltaar, dat hij uit zijn stoel zien kon. Zie hiervan 2 Kon. 11:14; 23:3. 2 Kron. 6:13. verwijsteksten
41 Tot een bewijs dat hij zijn hart tot God, Dien hij aanriep, opgeheven had en van Hem alleen alle goed verwachtte. Van welke ceremonie bij de ouden in het bidden gebruikt, zie ook Ezra 9:5. Job 11:13. Ps. 44:21; 63:5. 1 Tim. 2:8. verwijsteksten
 
23 En hij zeide: HEERE, God Israëls, er is geen God gelijk Gij, boven in den hemel noch beneden op de aarde, houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die 42voor Uw aangezicht met hun 43ganse hart wandelen;
42 Zie Gen. 17 op vers 1. verwijsteksten
43 Zie 1 Kon. 2 op vers 4. verwijsteksten
 
24 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt wat Gij tot hem gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken en met Uw hand 44vervuld, gelijk het te dezen dage is.
44 Dat is, begonnen te vervullen.
 
25 En nu, HEERE, God Israëls, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: i45Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die op den troon Israëls zitte; alleenlijk zo uw zonen 46hun weg bewaren om te 47wandelen voor Mijn aangezicht, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht.
i 2 Sam. 7:12, 16. 1 Kon. 2:4. Ps. 132:12. verwijsteksten
45 Anders: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht ontbreken. De zin is, dat er altijd iemand zou zijn in het geslacht van David, die hem in het rijk opvolgen zou. Welke belofte ten volle vervuld is in Christus, Wiens Koninkrijk is zonder einde, Luk. 1:33. verwijsteksten
46 Zie 1 Kon. 2 op vers 4. verwijsteksten
47 Zie Gen. 17 op vers 1. verwijsteksten
 
26 Nu dan, o God Israëls, laat toch Uw woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David.
27 48kMaar waarlijk, 49zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, 50de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb.
48 Het is alsof hij zeide: Hoewel dit huis niet bekwaam is om U, Die hemel en aarde vervult, te begrijpen, laat nochtans U welgevallen, daarin te wonen en de gebeden te verhoren.
k 2 Kron. 2:6. Jes. 66:1. Jer. 23:24. Hand. 7:49. verwijsteksten
49 Hij wil niet loochenen dat God op de aarde is, maar hij wil zeggen dat Hij daar niet besloten is, ten aanzien van Zijn Wezen, hoewel Hij in den tempel als een zichtbaar teken Zijner tegenwoordigheid Zich openbaarde, ten aanzien van Zijn genade.
50 Alzo Ps. 148:4. Versta den oppersten hemel, die de allerruimste is, van Paulus genaamd den derden hemel, 2 Kor. 12:2, en zie de manier van spreken Lev. 2:3 en in de aant. verwijsteksten
 
28 Wend U dan nog tot het gebed van 51Uw knecht en tot zijn smeking, o HEERE mijn God; om te horen naar het geroep en naar het gebed dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt.
51 Dat is, tot mijn gebed.
 
29 Dat Uw 52ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij lgezegd hebt: 53Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed hetwelk Uw knecht bidden zal 54in deze plaats.
52 Menselijkerwijze van God gesproken, Wiens ogen gezegd worden open te zijn over de Zijnen, als Hij Zich over dezelve ontfermt, die verhoort en denzelven goeddoet. Vgl. vers 52. Ps. 33:18; 34:16. Zach. 12:4. verwijsteksten
l Deut. 12:11. verwijsteksten
53 Zie op vers 16. verwijsteksten
54 Anders: naar deze plaats, te weten zich wendende naar dit huis en ziende op de beloften van Uw tegenwoordigheid. Zie Dan. 6:11. verwijsteksten
 
30 Hoor dan naar de smeking van Uw knecht en van Uw volk Israël, 55die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor en vergeef.
55 Anders: dewelke zij, enz.
 
31 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en 56hij hem een 57eed des vloeks opgelegd zal hebben om zichzelven te vervloeken, en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal,
56 Te weten de naaste tegen denwelken gezondigd is.
57 Hebr. eigenlijk: vloek of vervloeking. Versta een eed van den rechter opgelegd, die in gewichtige en twijfelachtige zaken geschiedde met vervloeking van zichzelven zo men valselijk zwoer, en dat zeer plechtiglijk, voor het altaar, om den zweerder te meer tot aandacht en vreze te verwekken. Vgl. Ex. 22:8. Num. 5:15, 16, 17, 18, enz. verwijsteksten
 
32 Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt Uw knechten, 58veroordelende den ongerechtige, 59gevende zijn weg op zijn hoofd, en 60rechtvaardigende den gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid.
58 Zie van dit woord Deut. 25 op vers 1. verwijsteksten
59 Dat is, door zijn zonden door de welverdiende straffen te plagen. Zie gelijke manier van spreken 2 Kron. 6:23. Ez. 9:10 en vgl. vers 39. verwijsteksten
60 Dat is, vrij achtende en rechtvaardig sprekende. Zie van dit woord Gen. 44 op vers 16. Deut. 25 op vers 1. verwijsteksten
 
33 Wanneer Uw volk Israël zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren en 61Uw Naam belijden en tot U in dit huis bidden en smeken zullen,
61 Dat is, zichzelven de schuld der straf en U de eer der gerechtigheid toeschrijven zullen. Alzo vers 35. Zie Joz. 7 op vers 19. verwijsteksten
 
34 Hoor Gij dan in den hemel en vergeef de zonde van Uw volk Israël, en breng hen weder in het land dat Gij hun vaderen gegeven hebt.
35 Als de hemel zal 62gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zij in deze plaats bidden en Uw Naam belijden en van hun zonde zich bekeren zullen, als 63Gij hen geplaagd zult hebben,
62 Zie Deut. 11 op vers 17. Hetwelk anders geheten wordt den hemel als ijzer of als koper maken, Lev. 26:19. Deut. 28:23. verwijsteksten
63 Anders: omdat Gij tegen hen getuigd zult hebben, te weten door Uw profeten, of door de straf der dorheid; alzo 2 Kron. 6:26. verwijsteksten
 
36 Hoor Gij dan in den hemel en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israël, als Gij hun zult geleerd hebben den 64goeden weg in denwelken zij wandelen zullen, en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.
64 Alzo mede genaamd 1 Sam. 12:23. Anders: den weg des Heeren, Ps. 27:11, der waarheid, Ps. 119:30, des verstands, Spr. 9:6, der heiligheid, Jes. 35:8, der gerechtigheid, 2 Petr. 2:21, des levens, Spr. 6:23, enz. verwijsteksten
 
37 Als er honger in het land wezen zal, als er pest wezen zal, als er brandkoren, honingdauw, sprinkhanen, kevers wezen zullen, als zijn vijand 65in het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige plaag 66of enige krankheid wezen zal;
65 Dat is, in zijn eigen land en steden. Het woord poorten wordt hier voor steden genomen. Zie Gen. 22 op vers 17. Het land nu zijner steden betekent de steden zijns lands. Alzo 2 Kron. 6:28. verwijsteksten
66 Dit woordje is in den oorspronkelijken tekst uitgedrukt 2 Kron. 6:28. verwijsteksten
 
38 Alle gebed, alle smeking, die 67van enig mens, van al Uw volk Israël geschieden zal; als zij erkennen eenieder 68de plaag zijns harten, en eenieder zijn handen 69in dit huis uitbreiden zal,
67 Dat is, van elkeen in zijn bijzonder, of van de vergadering des volks in het gemeen.
68 Dat is, die hun ter harte gaat en hen inwendiglijk zo smart, dat zij tot het gebed door het vertrouwen op God met ware bekering des harten gedrongen worden.
69 Of: naar dit huis. Zie op vers 44. verwijsteksten
 
39 Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar 70al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van 71alle kinderen der mensen;
70 Zie Gen. 6 op vers 12. verwijsteksten
71 Dat is, alle mensen. Alzo Num. 23:19. Job 16:21. Ps. 8:5. Pred. 3:21. verwijsteksten
 
40 Opdat 72zij U vrezen al de dagen die zij leven zullen op het land dat Gij onzen vaderen gegeven hebt.
72 Dat is, wandelen in Uw wegen, gelijk verklaard wordt 2 Kron. 6:31. Want de vreze des Heeren verwekt den mens om het kwade te laten en het goede te doen, Spr. 1:7; 8:13; 16:6. verwijsteksten
 
41 Zelfs ook aangaande den 73vreemde, die van Uw volk Israël niet zal zijn, maar uit verren lande 74om Uws Naams wil komen zal,
73 Versta degenen die van hun afgoderij tot den waren God zouden bekeerd zijn.
74 Dat is, om den roem en lof die Gij hebt, zo van de schepping, onderhouding en regering aller dingen in het gemeen, als van de bezorging, bewaring en verlossing Uwer kerk in het bijzonder. Zie het volgende vers en 2 Kron. 6:32. verwijsteksten
 
42 (Want zij zullen horen van Uw groten Naam en van Uw sterke 75hand en van Uw 76uitgestrekten arm) als hij komen en bidden zal in dit huis,
75 Dat is, kracht, vermogen; alzo Deut. 3:24. Ps. 136:12. Zie Num. 11 op vers 23. verwijsteksten
76 Alzo Ps. 136:12. Jer. 32:17. verwijsteksten
 
43 Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen gelijk Uw volk Israël, en om te weten dat 77Uw Naam genoemd wordt over dit huis hetwelk ik gebouwd heb.
77 Dat is, dat zijn naam heeft van U. Vgl. de aant. op vers 16. verwijsteksten
 
44 Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken 78zal door den weg dien Gij hen heenzenden zult, en zullen tot den HEERE bidden 79naar den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd heb,
78 Dat is, in een rechtvaardigen en wettigen oorlog, die van U zal geboden zijn.
79 Dat is, zich wendende in het bidden naar deze plaats, tot een bewijs dat zij dien God alleen voor den waren God bekenden en aanriepen, Die in den tempel te Jeruzalem naar Zijn woord gediend werd. Alzo vers 48 en zie hiervan een voorbeeld in Dan. 6:11. verwijsteksten
 
45 Hoor dan in den hemel hun gebed en hun smeking, en 80voer hun recht uit.
80 Of: handhaaf hun recht. Hebr. doe hun gericht of recht. God nu doet Zijns volks gericht of recht, wanneer Hij gelijk een rechter hetzelve voorstaat en Zijn vijanden rechtvaardiglijk straft. Alzo vers 49. 2 Kron. 6:35, 39. Ps. 9:5; 140:13. verwijsteksten
 
46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U m(want geen mens is er die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat ver of nabij is;
m 2 Kron. 6:36. Spr. 20:9. Pred. 7:20. 1 Joh. 1:8, 10. verwijsteksten
 
47 En zij in het land waar zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan 81hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land dergenen die hen gevankelijk weggevoerd hebben, zeggende: Wij hebben gezondigd en verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld;
81 Dat is, uit een recht gevoelen en berouw van hun zonden een ongeveinsd voornemen hebben om met een vast betrouwen op Uw genade het kwade te laten en het goede te doen. Alzo 2 Kron. 6:37. verwijsteksten
 
48 En zij zich tot U bekeren met hun 82ganse hart en met hun ganse ziel in het land hunner vijanden, die hen gevankelijk weggevoerd zullen hebben, en tot U bidden zullen 83naar den weg huns lands (hetwelk Gij hun vaderen gegeven hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb,
82 Zie 1 Kon. 2 op vers 4. verwijsteksten
83 Zie op vers 44. verwijsteksten
 
49 Hoor dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, hun gebed en hun smeking, en 84voer hun recht uit,
84 Hebr. doe hun gericht. Als vers 45. verwijsteksten
 
50 En vergeef Uw volk, wat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en al hun overtredingen waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben; en 85geef hun barmhartigheid voor het aangezicht dergenen die hen gevangen houden, opdat zij zich hunner ontfermen;
85 Hebr. stel hen of geef hen ter barmhartigheden, dat is, om ontfermd te worden of om ontferming te verkrijgen. Zie een bijna gelijke manier van spreken Gen. 43:14. De zin is, dat God den gevangen Israëlieten zou geven, genade en medelijden te vinden in de ogen van hun vijanden, in de plaats van wrede mishandeling en verdrukking. Zie enige vervullingen hiervan Neh. 2:2, enz. Esth. 10:2, 3. Dan. 1:9, 10, enz. verwijsteksten
 
51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden des 86ijzerovens;
86 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een plaats of een vat, waarin allerlei metaal door het vuur gesmolten wordt; waarbij Egypte vergeleken wordt omdat zij daar vele verdrukkingen en zware beproevingen uitgestaan hadden. Zie Deut. 4 op vers 20. Vgl. Jes. 48:10. verwijsteksten
 
52 Opdat Uw 87ogen open zijn tot de smeking Uws knechts en tot de smeking van Uw volk Israël, om naar hen te horen in al hun roepen tot U.
87 Zie op vers 29. verwijsteksten
 
53 Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; ngelijk als Gij gesproken hebt 88door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere HEERE.
n Ex. 19:5. Deut. 4:20; 7:6; 9:26, 29; 14:2. verwijsteksten
88 Hebr. door de hand. Alzo ook vers 56. verwijsteksten
 
Sálomo zegent de gemeente
54 Het geschiedde nu als Sálomo voleind had dit ganse gebed en deze smeking tot den HEERE te bidden, dat hij van voor het altaar des HEEREN opstond van 89het knielen op zijn knieën, met zijn handen 90uitgebreid naar den hemel;
89 De ceremonie van de kniebuiging hebben de heiligen in het bidden gebruikt tot een teken van ootmoedigheid des harten, met dewelke wij voor God verschijnen moeten. Zie 2 Kron. 6:13. Dan. 6:11. Luk. 22:41. verwijsteksten
90 Zie op vers 22. verwijsteksten
 
55 Zo stond hij en 91zegende de ganse gemeente Israëls, zeggende met 92luider stem:
91 Zie op vers 14. verwijsteksten
92 Hebr. groter stem.
 
56 Geloofd zij de HEERE, Die Zijn volk Israël rust gegeven heeft naar alles wat Hij gesproken heeft; o93niet één enig woord is er gevallen van 94al Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door 95den dienst van Mozes, Zijn knecht.
o Joz. 21:45. verwijsteksten
93 Dat is, Hij heeft al Zijn beloften vervuld en geen daarvan gebroken. Alzo ook Joz. 21:45; 23:14. 2 Kon. 10:10. verwijsteksten
94 Hebr. van al Zijn goede woord.
95 Hebr. door de hand. Zie Ex. 4 op vers 13. verwijsteksten
 
57 De HEERE onze God 96zij met ons, gelijk als Hij geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet en begeve ons niet;
96 Zie Gen. 21 op vers 22. Gen. 26 op vers 24. verwijsteksten
 
58 Neigende tot Zich ons hart, om in al Zijn wegen te wandelen en om te houden 97Zijn geboden en Zijn inzettingen en Zijn rechten, dewelke Hij onzen vaderen geboden heeft.
97 Zie het onderscheid van deze drie woorden 1 Kon. 2 op vers 3. verwijsteksten
 
59 En dat deze mijn woorden, waarmede ik voor den HEERE gesmeekt heb, mogen nabij zijn voor den HEERE onzen God, dag en nacht; opdat Hij het recht Zijns 98knechts uitvoere en het recht van Zijn volk Israël, 99elkeen dagelijks op zijn dag;
98 Hij verstaat hiermede zichzelven, als vss. 28, 29, 30, 52. verwijsteksten
99 Hebr. het woord of het ding van den dag op zijn dag, dat is, te allen dage, naar dat dagelijks enige nood mag voorvallen. Gelijke manier van spreken is Ex. 5:13. Lev. 23:37. verwijsteksten
 
60 Opdat alle volken der aarde weten, pdat de HEERE die God is, niemand meer,
p Deut. 4:35, 39. verwijsteksten
 
61 En ulieder hart 100volkomen zij met den HEERE onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen en Zijn geboden te houden, 1gelijk te dezen dage.
100 Versta de volkomenheid van dit leven, bestaande in al de leden der godvruchtigheid, en niet in derzelver vollen wasdom, dewelke is de volkomenheid van het andere leven. Alzo 1 Kon. 11:4; 15:3, 14. 2 Kon. 20:3. 1 Kron. 28:9; 29:9, 19. 2 Kron. 15:17; 19:9. Vgl. Filipp. 3:12, 15. verwijsteksten
1 Versta voortaan altijd, gelijk gij doet ten huidigen dage.
 
62 En de koning en gans Israël met hem offerden slachtoffers 2voor het aangezicht des HEEREN.
2 Voor den tempel. Zie Lev. 1 op vers 3. verwijsteksten
 
63 En qSálomo offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee en twintig duizend runderen en honderd en twintig duizend schapen. Alzo hebben zij het huis des HEEREN ingewijd, de koning en al de kinderen Israëls.
q 2 Kron. 7:5, enz. verwijsteksten
 
64 Ten zelven dage 3heiligde de koning het middelste 4des voorhofs dat 5vóór het huis des HEEREN was, omdat hij aldaar het brandoffer en het spijsoffer bereid had, mitsgaders het vette der dankoffers; want het koperen altaar, dat 6voor het aangezicht des HEEREN was, rwas te klein om de brandoffers en de spijsoffers en het vette der dankoffers te vatten.
3 Zie Lev. 8 op vers 10. verwijsteksten
4 Versta dit van het voorhof der priesters, welks middelste deel hij door den Geest Gods geleid zijnde in dit extraordinaire werk gebruikt heeft om daar offeranden te offeren en te dien einde altaren op te richten, omdat het brandofferaltaar de offeranden vanwege haar menigte alle niet kon dragen.
5 Dat is, dicht vóór aan het voorste deel van den tempel, genoemd het heilige.
6 Zie op vers 62. verwijsteksten
r 2 Kron. 7:7. verwijsteksten
 
65 Terzelfder tijd ook hield Sálomo 7het feest, en gans Israël met hem, een grote gemeente, van den ingang af van 8Hamath tot de 9rivier van Egypte, voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods, zeven dagen en 10zeven dagen, zijnde veertien dagen.
7 Versta het feest der loofhutten, hetwelk zeven dagen moest gehouden worden. Zie hiervan Lev. 23:34. verwijsteksten
8 Zie hiervan Num. 13:21. Dit was de uiterste landpale van Kanaän tegen het noorden. verwijsteksten
9 Deze wordt Sichor genoemd Joz. 13:3, en was de uiterste landpale tegen het zuiden. Zie Gen. 15 op vers 18. verwijsteksten
10 Versta zeven dagen tot de inwijding van het altaar en van den tempel; en dan nog eens zeven dagen tot onderhouding van het feest der loofhutten, 2 Kron. 7:9. verwijsteksten
 
66 Op den 11achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij naar hun tenten, blijde en 12goedsmoeds over al het goede dat de HEERE aan 13David, Zijn knecht, en aan Israël, Zijn volk, gedaan had.
11 Versta dat hij het volk verlof gegeven heeft op den achtsten dag, welke was de twee en twintigste der zevende maand, maar omdat die dag ook moest gevierd worden, zijn zij vertrokken den volgenden dag, zijnde den 23sten. Zie 2 Kron. 7:10 en de aant. verwijsteksten
12 Hebr. goed van harte.
13 Dat is, aan het huis Davids en zijn nakomelingen in het koninkrijk.

Einde 1 Koningen 8