Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De bouwing van Salomo’s huis, vs. 1, enz. Van het huis van Libanon, 2. Van het voorhuis der pilaren, 6. Van het voorhuis des gerichts, 7. Van het huis der dochter van Farao, 8. Van Hiram, de kunstige werkmeester, 13. Van de twee koperen pilaren, 15. De gegoten zee, 23. De tien koperen stellingen, 27. De tien koperen wasvaten, 38. Kortelijk, alle werk, gereedschap en vaten, koperen en gouden, 40. De geheiligde dingen worden in den tempel gebracht, 51. |
Sálomo’s paleis |
1 MAAR a1aan zijn huis bouwde Sálomo 2dertien jaar, en hij volmaakte zijn ganse huis. |
| a 1 Kon. 9:10.  |
| 1 Kon. 9:10 En het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo die twee huizen gebouwd had, het huis des HEEREN en het huis des konings |
| 1 Dienende hem en zijn hofgezin tot een gewone woning. Zie vers 8.  |
| vers 8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde, was een ander voorhof, meer inwaarts dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve werk gelijk was; ook maakte hij voor de dochter van Farao, die Sálomo tot vrouw genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. |
| 2 Bijna eens zo lang als aan den tempel, 1 Kon. 6:38, als die meer haast behoefde, om het bevel des HEEREN en omwille van den heiligen godsdienst, en tot denwelken meer werklieden gebruikt en meer voorraad van materialen toebereid moesten worden.  |
| 1 Kon. 6:38 En in het elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd. |
|
2 Hij bouwde ook het huis des 3wouds van Libanon, van 4honderd ellen in zijn lengte en vijftig ellen in zijn breedte en dertig ellen in zijn hoogte, 5op vier rijen van cederen pilaren, 6en cederen balken op de pilaren. |
| 3 Alzo genoemd (gelijk enigen menen) omdat het in een lustige en verheven plaats in Jeruzalem of daarbuiten met vele schone en hoge bomen, gelijk het woud van Libanon, versierd was, dienende den koning tot een huis van genoegen en vermaking. Vgl. 1 Kon. 9:19.  |
| 1 Kon. 9:19 En al de schatsteden die Sálomo had, en de wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij. |
| 4 Versta gemene ellen; en zie van de lengte van deze Gen. 6 op vers 15.  |
| Gen. 6:15 (kt.) En aldus is het dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte en dertig ellen haar hoogte. |
| 5 Alzo dit huis drie stages hoog was en drie woningen boven elkander had, zo versta dit van de onderste. |
| 6 Die den vloer van de middelste woning maakten. |
|
3 En het was bedekt met 7ceder van boven 8op de ribben, 9die op vijf en veertig pilaren waren, vijftien in een rij. |
| 7 Waaruit de derde of opperste vloering ontstond. |
| 8 Of: balken, zolderingen, kamers. |
| 9 Versta het opperste deel van dit huis, hetwelk (omdat het minder last had te dragen dan het onderste) maar drie rijen van pilaren had, daar de onderste vier hadden, vers 2, zijnde elke rij van vijftien pilaren.  |
| vers 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte en vijftig ellen in zijn breedte en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren. |
|
4 10Er waren drie rijen van uitzichten, dat het ene venster was over het andere venster, in drie orden. |
| 10 Gelijk het huis drie verdiepingen hoog was, alzo heeft het ook drie rijen van vensters gehad, in elke verdieping een rij, waarvan de opperste recht tegenover de onderste kwamen. |
|
5 Ook waren al de deuren en de posten vierkant 11van enerlei uitzicht; en venster was tegenover venster, 12in drie orden. |
| 11 Dat is, de vensters en de poorten van twee zijden waren in elke zoldering regelrecht de ene op de andere gericht, dat men van de ene tot de andere daartegenover zijnde zijn gezicht strekken kon. Anderen vertalen dit: al de deuren en de posten waren vierkant, met de uitzichten, enz. |
| 12 Hebr. drie malen. |
|
6 Daarna maakte hij 13een voorhuis 14van pilaren; 15vijftig ellen was zijn lengte en dertig ellen zijn breedte; en het voorhuis was tegenover 16die, en de pilaren met de dikke balken tegenover dezelve. |
| 13 Hier wordt van drieërlei voorhuis gewag gemaakt, waarvan dit het eerste is en was vóór aan het huis des wouds van Libanon. Zie van het tweede vers 7, en van het derde vers 8.  |
| vers 7 Ook maakte hij een voorhuis voor den troon, alwaar hij richtte, tot een voorhuis des gerichts, dat met ceder bedekt was van vloer tot vloer. vers 8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde, was een ander voorhof, meer inwaarts dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve werk gelijk was; ook maakte hij voor de dochter van Farao, die Sálomo tot vrouw genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. |
| 14 Dat is, bestaande uit vele pilaren en uit het dak daarop rustende. |
| 15 Naar de breedte van het huis. Vgl. vers 2.  |
| vers 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte en vijftig ellen in zijn breedte en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren. |
| 16 Te weten deuren; van dewelke in het voorgaande vers gesproken is, of pilaren, van het huis des wouds. De zin is, dat dit voorhuis kwam vóór aan het huis des wouds, zodat de pilaren en balken waaruit dit voorhuis bestond, recht over de deuren en alzo in het gezicht waren van het voorgemelde huis. |
|
7 Ook maakte hij 17een voorhuis voor den troon, alwaar hij richtte, tot een voorhuis des gerichts, dat met ceder bedekt was 18van vloer tot vloer. |
| 17 Namelijk binnen Jeruzalem, vóór aan zijn huis, zeer bekwaam voor het volk hetwelk ten gerichte verscheen, om aldaar tegen het ongemak van het weder bewaard te worden. |
| 18 Dat is, van het ene einde van den vloer tot aan het andere. Enigen verstaan dit van de muren of wanden, te weten dat zij met ceder beschoten zijn geweest van beneden aan den vloer tot boven aan de zoldering, die mede een vloer is. |
|
8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde, was een ander voorhof, meer 19inwaarts dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve werk gelijk was; ook maakte hij voor de dochter van Farao, bdie Sálomo tot vrouw genomen had, 20een huis, aan dat 21voorhuis gelijk. |
| 19 Het derde voorhuis, hetwelk was tussen het voorhuis des gerichts en het huis des konings. |
| b 1 Kon. 3:1.  |
| 1 Kon. 3:1 EN Sálomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte, en nam de dochter van Farao en bracht haar in de stad Davids, totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN en den muur van Jeruzalem rondom. |
| 20 Onderscheiden van de burcht Davids, waar zij eerst haar woning gehad had. Zie 1 Kon. 3:1. 2 Kron. 8:11.  |
| 1 Kon. 3:1 EN Sálomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte, en nam de dochter van Farao en bracht haar in de stad Davids, totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN en den muur van Jeruzalem rondom. 2 Kron. 8:11 Sálomo nu deed de dochter van Farao opkomen uit de stad Davids tot het huis dat hij voor haar gebouwd had; want hij zeide: Mijn vrouw zal in het huis van David, den koning Israëls, niet wonen, omdat de plaatsen
heilig zijn tot dewelke de ark des HEEREN gekomen is. |
| 21 Versta het derde voorhuis, dat meer inwaarts was, even tevoren genoemd, welk voorhuis het huis der koningin gelijk gezegd wordt, ten aanzien niet zozeer van den vorm, als wel van de manier, gelijk af te leiden is uit het volgende. |
|
9 22Al deze dingen waren van kostelijke stenen, 23naar de maten gehouwen, vanbinnen en vanbuiten met de zaag gezaagd; en dat van den grondslag tot aan de 24neutstenen een palmbreed, en van buiten tot het grote 25voorhof. |
| 22 Versta al de gebouwen die in dit en het voorgaande hoofdstuk verhaald worden. Vgl. vers 12.  |
| vers 12 En het grote voorhof was rondom van drie rijen gehouwen stenen, met een rij van cederen balken. Zo was het met het binnenste voorhof van het huis des HEEREN, en met het voorhuis van dat huis. |
| 23 Dat is, naar de maten die de kunstige steenhouwers volgen om een werk in de allernetste en sierlijkste vorm te voltrekken, alzo vers 11.  |
| vers 11 En bovenop kostelijke stenen, naar de winkelmaten gehouwen, en ceders. |
| 24 Dat is, de uitstekende balkstenen aan het opperste van den muur, op dewelke het verwelfsel van het dak rustte, en staken een palmbreed buiten den muur. |
| 25 Alwaar het volk vergaderde. |
|
10 Het was ook gegrondvest met kostelijke stenen, grote stenen; met stenen van tien ellen en stenen van acht ellen. |
11 En 26bovenop kostelijke stenen, naar de winkelmaten gehouwen, en 27ceders. |
| 26 Te weten op de grondstenen. |
| 27 Dat is, geschaafde planken van cederhout, waarmede de gesneden stenen bekleed waren. |
|
12 En het 28grote voorhof was rondom van drie rijen gehouwen stenen, met een rij van cederen balken. Zo was het met het 29binnenste voorhof van het huis des HEEREN, en met het voorhuis van dat huis. |
| 28 Zie op vers 9.  |
| vers 9 (kt.) Al deze dingen waren van kostelijke stenen, naar de maten gehouwen, vanbinnen en vanbuiten met de zaag gezaagd; en dat van den grondslag tot aan de neutstenen een palmbreed, en van buiten tot het grote voorhof. |
| 29 Zie 1 Kon. 6 op vers 36.  |
| 1 Kon. 6:36 (kt.) Daarna bouwde hij het binnenste voorhof van drie rijen gehouwen stenen, en een rij cederen balken. |
De vaten van den tempel |
13 En de koning Sálomo zond heen en 30liet c31Hiram van 32Tyrus halen. |
| 30 Hebr. nam, of: nam aan. Zie Gen. 12 op vers 15.  |
| Gen. 12:15 (kt.) Ook zagen haar Farao’s vorsten en prezen haar bij Farao; en de vrouw werd weggenomen naar Farao’s huis. |
| c 2 Kron. 2:13.  |
| 2 Kron. 2:13 Zo zend ik nu een wijzen man, kloek van verstand, Huram Abi, |
| 31 Zie 1 Kon. 5 op vers 1.  |
| 1 Kon. 5:1 (kt.) EN Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Sálomo (want hij had gehoord dat zij Sálomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had. |
| 32 Zie op dezelfde plaats. |
|
14 Hij was de zoon ener 33weduwvrouw, 34uit den stam van Naftali, en zijn vader was een 35man van Tyrus geweest, een koperwerker, die dvervuld was met wijsheid en met verstand en met wetenschap, om alle werk in het koper te maken; deze kwam tot den koning Sálomo en maakte al zijn werk. |
| 33 Dewelke was van afkomst uit den stam van Dan, 2 Kron. 2:14.  |
| 2 Kron. 2:14 Den zoon ener vrouw uit de dochteren van Dan en wiens vader een man geweest is van Tyrus, die weet te werken in goud en in zilver, in koper, in ijzer, in stenen en in hout, in purper, in hemelsblauw en in fijn linnen en in karmozijn, en om alle graveersel te graveren en om te bedenken allen vernuftigen vond die hem zal voorgesteld worden, met uw wijzen en de wijzen van mijn heer, uw vader David. |
| 34 Versta dit van den zoon van de weduwe, die naar zijns vaders afkomst was uit den stam van Naftali. |
| 35 Te weten ten aanzien van de stad zijner woning, en niet van zijn geslacht, naar hetwelk hij een Israëliet was. Anders kan dit ook verstaan worden dat deze vader een Tyriër geweest is, ook van geslacht en afkomst, dat is, een heiden, maar zijn huisvrouw tezamen van Dan en Naftali, te weten van één stam uit haar vader en van de andere uit haar moeder, hetwelk kan geschied zijn door vermengingen der stammen, omdat de Israëlieten niet altijd gevolgd hebben de wet Gods die hen verbood buiten hun stam te trouwen. Zie breder 2 Kron. 2 op vers 14.  |
| 2 Kron. 2:14 (kt.) Den zoon ener vrouw uit de dochteren van Dan en wiens vader een man geweest is van Tyrus, die weet te werken in goud en in zilver, in koper, in ijzer, in stenen en in hout, in purper, in hemelsblauw en in fijn linnen en in karmozijn, en om alle graveersel te graveren en om te bedenken allen vernuftigen vond die hem zal voorgesteld worden, met uw wijzen en de wijzen van mijn heer, uw vader David. |
| d Ex. 31:3.  |
| Ex. 31:3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid en met verstand en met wetenschap, namelijk in alle handwerk, |
|
15 Want hij 36vormde etwee koperen pilaren; de hoogte van den enen pilaar was achttien 37ellen, en een draad van twaalf ellen omving den 38anderen pilaar. |
| 36 Of: hij goot. |
| e 2 Kon. 25:16, 17. Jer. 52:21.  |
| 2 Kon. 25:16 De twee pilaren, de ene zee, en de stellingen, die Sálomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het koper van al deze vaten was zonder gewicht. 2 Kon. 25:17 De hoogte van een pilaar was achttien ellen, en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des kapiteels was drie ellen; en het net en de granaatappelen op het kapiteel rondom, waren alle van koper. En dezen gelijk had de andere pilaar, met het net. Jer. 52:21 Aangaande de pilaren, achttien ellen was de hoogte eens pilaars en een draad van twaalf ellen omving hem; en zijn dikte was vier vingers, en hij was hol. |
| 37 Gerekend naar de maat van het heiligdom, die nog eens zo lang waren als de gemene ellen. Zie Gen. 6 op vers 15. En hierom worden 2 Kron. 3:15 naar de gemene maat der ellen aan deze pilaren vijf en dertig ellen toegeschreven, waarbij dan nog komt een el voor den voet of het onderzetsel, zo is elke pilaar zes en dertig gemene ellen hoog geweest, dat is, achttien heilige.  |
| Gen. 6:15 (kt.) En aldus is het dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte en dertig ellen haar hoogte. 2 Kron. 3:15 Nog maakte hij vóór het huis twee pilaren van vijf en dertig ellen in lengte; en het kapiteel dat op derzelver hoofd was, was van vijf ellen. |
| 38 Te weten den omloop en de rondheid van zijn stijl; versta hetzelve ook van den eersten pilaar. |
|
16 Hij maakte ook 39twee 40kapitelen van gegoten koper, om op de hoofden der pilaren te zetten; 41vijf ellen was de hoogte van het ene kapiteel en vijf ellen de hoogte van het andere kapiteel. |
| 39 Te weten voor elken pilaar een. |
| 40 Versta door het woord kapiteel alhier een sieraad gemaakt boven op den top van den stijl van een pilaar, bestaande uit drie delen: den voet, het gevlochten werk der granaatappelen en de kroon. |
| 41 Welverstaande het gehele kapiteel tezamen met zijn drie delen gemeten zijnde. Want de voet was een el hoog, het granaatappelwerk ook een el, en de kroon drie ellen. Zoveel ellen wordt de kroon alleen toegeschreven 2 Kon. 25:17, en gerekend zijnde met de granaatappelen vier ellen, zie vers 19.  |
| 2 Kon. 25:17 De hoogte van een pilaar was achttien ellen, en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des kapiteels was drie ellen; en het net en de granaatappelen op het kapiteel rondom, waren alle van koper. En dezen gelijk had de andere pilaar, met het net. vers 19 En de kapitelen dewelke waren op het hoofd der pilaren, waren van leliewerk in het voorhuis, van vier ellen. |
|
17 42De netten waren van 43netwerk, de bandjes van ketenwerk voor de kapitelen die op het hoofd der pilaren waren; 44zeven waren voor het ene kapiteel en zeven voor het andere kapiteel. |
| 42 De zin is, dat het opperste deel of de kroon van het kapiteel bestond uit een zeer kunstige samenvlechting van loof, bloemen en vruchtenwerk in zekere orden door bandjes aan elkander gans sierlijk gehecht. Vgl. 2 Kron. 3:16.  |
| 2 Kron. 3:16 Ook maakte hij ketenen als in de aanspraakplaats, en hij zette ze op de hoofden der pilaren; daartoe maakte hij honderd granaatappelen en zette ze tussen de ketenen. |
| 43 Of van gevlochten of van traliewerk. |
| 44 Dit getal verstaan enigen van de orden van het loofwerk en van de snoertjes die dat werk verbonden en tezamen begrepen; anderen van de snoertjes of bandjes alleen. |
|
18 Zo maakte hij de pilaren, mitsgaders twee 45rijen rondom over het ene net, om 46de kapitelen die boven het hoofd der granaatappelen waren, te bedekken; alzo deed hij ook aan het andere kapiteel. |
| 45 Te weten van granaatappelen die het middelste deel van den knoop omsingelden. |
| 46 Dat is, de kronen, het opperste deel der kapitelen. Zie op vers 16.  |
| vers 16 (kt.) Hij maakte ook twee kapitelen van gegoten koper, om op de hoofden der pilaren te zetten; vijf ellen was de hoogte van het ene kapiteel en vijf ellen de hoogte van het andere kapiteel. |
|
19 En de kapitelen dewelke waren op het hoofd der pilaren, 47waren van leliewerk 48in het voorhuis, 49van vier ellen. |
| 47 Dat is, hadden de vorm, de gedaante en gelijkenis van leliën. |
| 48 Dat is, om in het voorhuis gesteld te worden. |
| 49 Versta dit van twee delen van het kapiteel, het opperste en middelste, namelijk de kroon en het granaatappelwerk, tezamen begrepen. Zie op vers 16.  |
| vers 16 (kt.) Hij maakte ook twee kapitelen van gegoten koper, om op de hoofden der pilaren te zetten; vijf ellen was de hoogte van het ene kapiteel en vijf ellen de hoogte van het andere kapiteel. |
|
20 50De kapitelen nu waren op de twee pilaren, ja, daarboven tegenover den 51buik, dewelke was nevens het net; en tweehonderd granaatappelen waren in rijen rondom, ook over het andere kapiteel. |
| 50 Het kapiteel betekent hier het opperste deel van een geheel kapiteel, genaamd de kroon, die rond was als een bol, of in het geheel als een bal, of in de lengte als een ei. |
| 51 Versta het middelste of het ruimste en meest uitstekende deel van de bol. Anderen verstaan door den buik het hol dat boven midden in den pilaar geweest zou zijn, waarin de kapitelen ingelaten werden om vast te staan. |
|
21 Daarna richtte hij de pilaren op in het voorhuis des tempels; en den rechterpilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam 52Jachin, en den linkerpilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam 53Boaz. |
| 52 Dat is, Hij (namelijk de Heere) zal bevestigen. |
| 53 Dat is, in Hem is kracht. Deze twee namen gaven te kennen dat de geestelijke tempel, dewelke is de gemeente der ware gelovigen en uitverkorenen, rustende op den pilaar van de almogende kracht des Heeren, tegen alle uitwendig en inwendig geweld zou staande blijven, zodat de poorten der hel daartegen niet zouden vermogen, Matth. 16:18.  |
| Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. |
|
22 En op het hoofd der pilaren was 54het leliewerk; alzo werd het werk der pilaren volmaakt. |
| 54 Zie hiervan vers 19.  |
| vers 19 En de kapitelen dewelke waren op het hoofd der pilaren, waren van leliewerk in het voorhuis, van vier ellen. |
|
23 Verder maakte fhij de 55gegoten zee; van tien ellen was zij 56van haar enen 57rand tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer 58van dertig ellen omving ze rondom. |
| f 2 Kron. 4:2. Jer. 52:20.  |
| 2 Kron. 4:2 Daartoe maakte hij de gegoten zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen omving ze rondom. Jer. 52:20 De twee pilaren, de ene zee, en de twaalf koperen runderen, die in de plaats der stellingen waren, die de koning Sálomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het koper daarvan, te weten van al deze vaten, was zonder gewicht. |
| 55 Zo ook genaamd 2 Kron. 4:2, maar 2 Kon. 25:13 een koperen zee. Versta een zeer groot vat of ketel, houdende groten overvloed van water, en in zulk aanzien een zee genaamd, naar de wijze der Hebreeën, die de vergaderingen van vele wateren zeeën heten. Dit water diende tot de afwassingen der priesters en Levieten. Vgl. Ex. 30:18, 19, 20; 40:30, 31, 32. Lev. 8 op vers 11. 2 Kon. 16:17. 2 Kron. 4:6.  |
| 2 Kron. 4:2 Daartoe maakte hij de gegoten zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen omving ze rondom. 2 Kon. 25:13 Verder braken de Chaldeeën de koperen pilaren die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan naar Babel. Ex. 30:18 Gij zult ook een koperen wasvat maken met zijn koperen voet, om te wassen; en gij zult het zetten tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar, en gij zult water daarin doen; Ex. 30:19 Dat Aäron en zijn zonen zich daaruit wassen, hun handen en hun voeten. Ex. 30:20 Wanneer zij in de tent der samenkomst zullen gaan, zo zullen zij zich met water wassen, opdat zij niet sterven, of wanneer zij tot het altaar naderen om te dienen, dat zij het vuuroffer den HEERE aansteken; Ex. 40:30 Hij zette ook het wasvat tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar; en hij deed water daarin om te wassen. Ex. 40:31 En Mozes en Aäron en zijn zonen wiesen daaruit hun handen en hun voeten. Ex. 40:32 Als zij ingingen tot de tent der samenkomst en als zij tot het altaar naderden, zo wiesen zij zich; gelijk als de HEERE Mozes geboden had. Lev. 8:11 (kt.) En hij sprengde daarvan op het altaar zevenmaal, en hij zalfde het altaar en al zijn gereedschap, mitsgaders het wasvat en zijn voet, om die te heiligen. 2 Kon. 16:17 En de koning Achaz sneed de lijsten der stellingen af en nam van boven die het wasvat weg en deed de zee af van de koperen runderen, die daaronder waren; en hij zette die op een stenen vloer. 2 Kron. 4:6 En hij maakte tien wasvaten, en stelde er vijf ter rechter- en vijf ter linkerhand om daarin te wassen; wat ten brandoffer behoort, staken zij daarin; maar de zee was opdat de priesters zich daarin zouden wassen. |
| 56 Dat is, dwars overgemeten in een recht doorgaande linie, van den enen rand tot den anderen. |
| 57 Hebr. lip, en zo in het volgende. |
| 58 Dat is, dit vat in de rondte vanbuiten gemeten, was dertig ellen wijd. Want de rondte begrijpt driemaal zoveel spatie als de rechtdoorgaande lijn. Vgl. 2 Kron. 4:2.  |
| 2 Kron. 4:2 Daartoe maakte hij de gegoten zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen omving ze rondom. |
|
24 En 59onder haar rand waren 60knoppen, dezelve grondom omsingelende, 61tien in een el, omringende die zee rondom; twee rijen dezer knoppen waren in 62haar gieting gegoten. |
| 59 Te weten aan de buitenzijde van deze gegoten zee. |
| 60 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk kolokwinten of wilde kauwoerden, of de figuren en afbeeldingen derzelve, als 1 Kon. 6:18. 2 Kon. 4:39, maar het schijnt dat het in het gemeen ook betekent allerlei figuren van loof, bloemen, vruchten en beesten tot versiering ergens op of in gewrocht. Want 2 Kron. 4:3 wordt tot bredere verklaring van deze plaats gesteld de gelijkenis of beeltenis van ossen.  |
| 1 Kon. 6:18 En het ceder aan het huis inwendig was gesneden met knoppen en open bloemen: het was al ceder, geen steen werd gezien. 2 Kon. 4:39 Toen ging een uit in het veld om moeskruiden te lezen, en hij vond een wilden wijnstok en las daarvan zijn kleed vol wilde kolokwinten, en kwam en sneed ze in den moespot, want zij kenden ze niet. 2 Kron. 4:3 Onder dezelve nu was de gelijkenis van runderen, rondom heen, die omsingelende, tien in een el, omringende de zee rondom; twee rijen dezer runderen waren in haar gieting gegoten. |
| g 2 Kron. 4:3.  |
| 2 Kron. 4:3 Onder dezelve nu was de gelijkenis van runderen, rondom heen, die omsingelende, tien in een el, omringende de zee rondom; twee rijen dezer runderen waren in haar gieting gegoten. |
| 61 De zin is, dat in iederen cubiet of el geweest zijn tien knoppen. En alzo nu in het voorgaande vers gezegd is dat een rij van deze knoppen dertig ellen in haar omgang had, zo volgt dat het getal der knoppen in een rij geweest is driehonderd en in de twee tezamen zeshonderd. |
| 62 Te weten van de zee. Want zij waren niet gesneden of gegraveerd aan deze koperen zee, maar tezamen met dezelve gegoten. Alzo 2 Kron. 4:3.  |
| 2 Kron. 4:3 Onder dezelve nu was de gelijkenis van runderen, rondom heen, die omsingelende, tien in een el, omringende de zee rondom; twee rijen dezer runderen waren in haar gieting gegoten. |
|
25 Zij stond op twaalf runderen, drie ziende naar het noorden en drie ziende naar het westen en drie ziende naar het zuiden en drie ziende naar het oosten, en de zee was boven op dezelve; en al 63hun achterdelen waren inwaarts. |
| 63 Dat is, de achterste delen van deze runderen waren inwaarts onder deze koperen zee verborgen, dat zij niet wel konden gezien worden. Alzo 2 Kron. 4:4.  |
| 2 Kron. 4:4 Zij stond op twaalf runderen, drie ziende naar het noorden en drie ziende naar het westen en drie ziende naar het zuiden en drie ziende naar het oosten, en de zee was boven op dezelve; en al hun achterdelen waren inwaarts. |
|
26 Haar dikte nu was een handbreed en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem; zij hield 64tweeduizend 65bath. |
| 64 Versta dat men daarin gewoonlijk zoveel water deed; maar tot boven toe vol zijnde, hield ze drieduizend bath, 2 Kron. 4:5.  |
| 2 Kron. 4:5 Haar dikte nu was een handbreed, en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem, begrijpende vele baths; zij hield drieduizend. |
| 65 Een grote maat der Hebreeën van natte waren, houdende zoveel als een efa droge waren, Ez. 45:11. Een efa nu hield tien gomer, Ex. 16:36. Lev. 5 op vers 11. Een gomer hield drie en veertig gemene eierschalen; zes van deze schalen houden de maat van een log. Zie Lev. 14 op vers 10. Twee en zeventig log maakt omtrent een bath.  |
| Ez. 45:11 Een efa en een bath zullen van enerlei maat zijn, dat een bath het tiende deel van een homer houde; ook een efa het tiende deel van een homer; de maat daarvan zal zijn naar den homer. Ex. 16:36 Een gomer nu is het tiende deel van een efa. Lev. 5:11 (kt.) Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. Lev. 14:10 (kt.) En op den achtsten dag zal hij twee volkomen lammeren en één eenjarig volkomen schaap nemen, mitsgaders drie tienden meelbloem ten spijsoffer, met olie gemengd, en één log olie. |
|
27 Hij maakte ook tien koperen 66stellingen; van vier ellen was de lengte ener stelling, en van vier ellen haar breedte, en van drie ellen haar hoogte. |
| 66 Of onderzetsels, voeten, ondersteunsels of pedestallen, die vierhoekig stonden, op dewelke boven een wasvat vast ingeschikt was, veel water houdende, waarin de offeranden afgewassen werden; tot welk einde zij ook wielen hadden, waarmede zij van de ene plaats in de andere vervoerd werden. |
|
28 En dit was het werk der stelling: zij hadden 67lijsten, en de lijsten waren tussen 68kransen. |
| 67 Hebr. besluitingen. Versta ruimten tussen twee kransen besloten, in dewelke de figuren van beesten en cherubs tot versiering gemaakt waren. Zie het volgende vers en vers 36.  |
| vers 36 Hij sneed nu op de platen van haar handhaven en op haar lijsten cherubs, leeuwen en palmbomen, naar elks ledige plaats, en bijvoegselen rondom. |
| 68 Hebr. trapjes. Deze waren uitstekende boorden of banden, of randen rondom elk gestoelte gemaakt, die trapsgewijze elkander volgden en de voorgemelde lijsten of ruimten van boven en onderen besloten. De opperste waren voor de figuren en afbeeldingen als een dak; de onderste als haar grond en bodem. |
|
29 En op de lijsten, die tussen de kransen waren, waren leeuwen, runderen en cherubs, en op de kransen was een 69voet boven heen; en onder de leeuwen en runderen 70bijvoegselen van uitgerekt werk. |
| 69 Versta een effen plaats of ruimte, dienende tot ondersteuning van het wasvat dat daarop leunde. |
| 70 Dat is, bijgevoegde versierselen van doorvlochten en uitgetrokken werk, dewelke waren aan den hals van het wasvat, een halve el daaronder. Zie vers 35.  |
| vers 35 En op het hoofd ener stelling was een ronde hoogte van een halve el rondom; ook waren op het hoofd der stelling haar handhaven en haar lijsten uit dezelve. |
|
30 En een stelling had vier koperen raderen en 71koperen platen, en haar vier hoeken hadden 72schouders; onder het 73wasvat waren deze gegoten schouders terzijde van ieders bijvoegselen. |
| 71 In dewelke de assen der wielen staken, tot ondersteuning der stellingen, die daarop lagen. |
| 72 Dat is, houvasten, als schouders die boven uit de holligheid aan de vier hoeken van de stelling uitkwamen; niet vanbuiten daaraan gemaakt, maar daaruit ontspringende en daarmede gegoten zijnde, om het wasvat, dat daarop lag, vast te houden, opdat het niet zou waggelen in het vervoeren van de stelling. Vgl. vers 34.  |
| vers 34 En er waren vier schouders op de vier hoeken ener stelling; haar schouders waren uit de stelling. |
| 73 Zie hiervan op vers 38.  |
| vers 38 (kt.) Hij maakte ook tien koperen wasvaten; een wasvat hield veertig bath, een wasvat was van vier ellen; op elke stelling van die tien stellingen was één wasvat. |
|
31 En de 74mond daarvan was van binnen den 75krans en daarboven van een el, en de mond hiervan was rond van 76voetwerk 77van een el en een halve el; en 78op den mond daarvan waren ook graveringen, en de 79lijsten daarvan waren vierkant, niet rond. |
| 74 Versta een eenparige en gelijke holligheid in de plaat die boven over de stelling was en die het wasvat daarin tot een halve el toe ingelaten zijnde, juist vulde. |
| 75 Dat is, den omloop van den mond of van de holligheid waarin het wasvat ingelaten werd. |
| 76 Gelijkvormig aan het werk dat tot ondersteuning van enig ding gemaakt wordt en op hetzelve alleszins wel moet passen. Daarom, gelijk het wasvat rond was, zo moest ook deze holligheid van den mond rond wezen. |
| 77 Te weten naar de maat van het wasvat, dat in het gestoelte ingelaten werd. |
| 78 Dat is, op de plaat of het deksel waarin de mond was die het wasvat vatte. |
| 79 Dat is, de uiterste omgangen of omlopen, die het opperste deksel van de stelling besloten. |
|
32 De vier raderen nu waren onder de lijsten, en 80de assen der raderen aan de stelling; en de hoogte van een rad was een el en een halve el. |
| 80 Hebr. handen. |
|
33 En het werk van die raderen was als het werk van een wagenrad; hun assen en hun naven en hun randen en hun spaken waren alle gegoten. |
34 En er waren vier 81schouders op de vier hoeken ener stelling; haar schouders 82waren uit de stelling. |
| 81 Sommigen menen dat deze schouders van de voorgemelde, vers 30, zouden onderscheiden zijn geweest, zodat die kwamen uit de holligheid waarin het wasvat ingelaten wordt, maar dat deze van buiten de holligheid van het wasvat deszelfs middelste deel onderstutten.  |
| vers 30 En een stelling had vier koperen raderen en koperen platen, en haar vier hoeken hadden schouders; onder het wasvat waren deze gegoten schouders terzijde van ieders bijvoegselen. |
| 82 Dat is, zij waren niet vanbuiten daaraan gehecht, maar een werk uit de stelling voortkomende. Zie op vers 30.  |
| vers 30 (kt.) En een stelling had vier koperen raderen en koperen platen, en haar vier hoeken hadden schouders; onder het wasvat waren deze gegoten schouders terzijde van ieders bijvoegselen. |
|
35 En op 83het hoofd ener stelling was een ronde hoogte van een halve el rondom; ook waren op het hoofd der stelling haar 84handhaven en haar lijsten uit dezelve. |
| 83 Te weten boven de stelling en derzelver schouders. |
| 84 Hebr. handen. Alzo in het volgende vers. Versta het opperste van de schouders, waarmede als met handen het wasvat ondersteund werd. Of versta hierdoor kleine pilaartjes die boven uit de vier hoeken van de stelling voortgingen, hebbende vierkante lijsten in dewelke waren sierlijke graveringen. |
|
36 Hij sneed nu op de platen van haar handhaven en 85op haar lijsten cherubs, leeuwen en palmbomen, naar elks ledige plaats, en bijvoegselen rondom. |
| 85 Zie op vers 31.  |
| vers 31 (kt.) En de mond daarvan was van binnen den krans en daarboven van een el, en de mond hiervan was rond van voetwerk van een el en een halve el; en op den mond daarvan waren ook graveringen, en de lijsten daarvan waren vierkant, niet rond. |
|
37 Dezen gelijk maakte hij de tien stellingen; enerlei gieting, enerlei maat, enerlei snede hadden zij alle. |
38 hHij maakte ook tien koperen 86wasvaten; een wasvat hield veertig 87bath, een wasvat was van vier ellen; op elke stelling van die tien stellingen was één wasvat. |
| h 2 Kron. 4:6.  |
| 2 Kron. 4:6 En hij maakte tien wasvaten, en stelde er vijf ter rechter- en vijf ter linkerhand om daarin te wassen; wat ten brandoffer behoort, staken zij daarin; maar de zee was opdat de priesters zich daarin zouden wassen. |
| 86 Staande op de koperen stellingen, die men vervoeren kon, beschreven in de voorgaande verzen van het 27ste vers af. Deze vaten werden gevuld met water, hetwelk de priesters in hun dienst gebruiken moesten. Zie 2 Kron. 4:6. Vgl. Lev. 8 de aant. op vers 11.  |
| 2 Kron. 4:6 En hij maakte tien wasvaten, en stelde er vijf ter rechter- en vijf ter linkerhand om daarin te wassen; wat ten brandoffer behoort, staken zij daarin; maar de zee was opdat de priesters zich daarin zouden wassen. Lev. 8:11 (kt.) En hij sprengde daarvan op het altaar zevenmaal, en hij zalfde het altaar en al zijn gereedschap, mitsgaders het wasvat en zijn voet, om die te heiligen. |
| 87 Te weten water. Zie van deze maat op vers 26.  |
| vers 26 (kt.) Haar dikte nu was een handbreed en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem; zij hield tweeduizend bath. |
|
39 En hij zette vijf dier stellingen aan de rechterzijde van 88het huis en vijf aan de linkerzijde van het huis; maar 89de zee zette hij aan de rechterzijde van het huis, 90oostwaarts tegenover het zuiden. |
| 88 Te weten in het voorhof der priesters, alwaar de offeranden bereid werden. |
| 89 Zie op vers 23.  |
| vers 23 (kt.) Verder maakte hij de gegoten zee; van tien ellen was zij van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen omving ze rondom. |
| 90 Alwaar de ingang was van het huis. |
|
40 Daartoe maakte 91Hirom de wasvaten en de schoffels en de besprengbekkens; en Hiram voleindde al het werk te maken, dat hij voor den koning Sálomo maakte voor het huis des HEEREN: |
| 91 Terstond in ditzelfde vers genoemd Hiram; en elders ook Huram. Zie op vers 13. Denzelfden naam had de koning van Tyrus.  |
| vers 13 (kt.) En de koning Sálomo zond heen en liet Hiram van Tyrus halen. |
|
41 Te weten de twee pilaren en 92bollen der kapitelen die op het hoofd der twee pilaren waren; en de twee netten om de twee bollen der kapitelen te bedekken, die op het hoofd der pilaren waren; |
| 92 Versta hierdoor kronen, die het opperste deel van het kapiteel waren, van dewelke zie vss. 19, 20.  |
| vers 19 En de kapitelen dewelke waren op het hoofd der pilaren, waren van leliewerk in het voorhuis, van vier ellen. vers 20 De kapitelen nu waren op de twee pilaren, ja, daarboven tegenover den buik, dewelke was nevens het net; en tweehonderd granaatappelen waren in rijen rondom, ook over het andere kapiteel. |
|
42 En 93de vierhonderd granaatappelen tot de twee netten, namelijk twee rijen van granaatappelen tot het ene net, om de twee bollen der kapitelen te bedekken, die boven op de pilaren waren; |
| 93 Zie vers 20.  |
| vers 20 De kapitelen nu waren op de twee pilaren, ja, daarboven tegenover den buik, dewelke was nevens het net; en tweehonderd granaatappelen waren in rijen rondom, ook over het andere kapiteel. |
|
43 Mitsgaders de tien 94stellingen, en de 95tien wasvaten op de stellingen; |
| 94 Zie van deze vers 27.  |
| vers 27 Hij maakte ook tien koperen stellingen; van vier ellen was de lengte ener stelling, en van vier ellen haar breedte, en van drie ellen haar hoogte. |
| 95 Zie vers 38.  |
| vers 38 Hij maakte ook tien koperen wasvaten; een wasvat hield veertig bath, een wasvat was van vier ellen; op elke stelling van die tien stellingen was één wasvat. |
|
44 Daartoe de 96enige zee, en de 97twaalf runderen onder die zee; |
| 96 Zie vers 23.  |
| vers 23 Verder maakte hij de gegoten zee; van tien ellen was zij van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen omving ze rondom. |
| 97 Zie vers 25.  |
| vers 25 Zij stond op twaalf runderen, drie ziende naar het noorden en drie ziende naar het westen en drie ziende naar het zuiden en drie ziende naar het oosten, en de zee was boven op dezelve; en al hun achterdelen waren inwaarts. |
|
45 De 98potten ook, en de schoffels en de besprengbekkens, en al deze vaten die Hiram voor den koning Sálomo tot het huis des HEEREN maakte, alles van gepolijst koper. |
| 98 Om het vlees van enige offeranden, dat van de priesters en die de beesten ter offering brachten, gegeten werd, daarin te zieden. Enige potten waren ook om de as van de offeranden daarin te vergaderen en uit te dragen. Zie Ex. 27:3.  |
| Ex. 27:3 Gij zult het ook potten maken om zijn as te ontvangen, ook zijn schoffels en zijn besprengbekkens en zijn krauwels en zijn koolpannen; al zijn gereedschap zult gij van koper maken. |
|
46 In de vlakte van de Jordaan goot ze de koning, in 99dichte aarde, tussen 100Sukkoth en tussen 1Zartan. |
| 99 Dat is, kleiige, vette en taaie aarde. Alzo 2 Kron. 4:17.  |
| 2 Kron. 4:17 In de vlakte der Jordaan goot ze de koning, in dichte aarde, tussen Sukkoth en tussen Zeredátha. |
| 100 Gelegen in den stam van Gad over de Jordaan. Zie Gen. 33 op vers 17.  |
| Gen. 33:17 (kt.) Maar Jakob reisde naar Sukkoth en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten voor zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth. |
| 1 Zie Joz. 3 op vers 16.  |
| Joz. 3:16 (kt.) Zo stonden de wateren die van boven afkwamen; zij rezen op een hoop, zeer ver van de stad Adam af, die terzijde van Zartan ligt; en die naar de zee des vlakken velds, te weten de Zoutzee afliepen, die vergingen, zij werden afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover Jericho. |
|
47 En Sálomo liet al deze vaten ongewogen vanwege de 2zeer grote menigte; het gewicht des kopers werd niet onderzocht. |
| 2 Hebr. van de menigte zeer zeer. |
|
48 Ook maakte Sálomo al de vaten die voor het huis des HEEREN waren: het 3igouden altaar en de kgouden 4tafel op dewelke de 5toonbroden waren, |
| 3 Dat is, overtrokken met goud, Ex. 30:3, maar anders gemaakt van cederhout, 1 Kon. 6:20, hetwelk sittimhout genoemd wordt Ex. 30:1.  |
| Ex. 30:3 En gij zult het met louter goud overtrekken, zijn dak en deszelfs wanden rondom, alsook zijn hoornen; en gij zult het een gouden krans rondom maken. 1 Kon. 6:20 En de aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte en van twintig ellen in breedte en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. Ex. 30:1 GIJ zult ook een reukaltaar des reukwerks maken; van sittimhout zult gij het maken. |
| i Ex. 30:1.  |
| Ex. 30:1 GIJ zult ook een reukaltaar des reukwerks maken; van sittimhout zult gij het maken. |
| k Ex. 25:23.  |
| Ex. 25:23 Gij zult ook een tafel maken van sittimhout; twee ellen zal haar lengte zijn, en een el haar breedte, en een el en een halve zal haar hoogte zijn. |
| 4 Versta tafels in het meervoud. Want in den tempel van Salomo zijn er tien geweest, 2 Kron. 4:8. Zij waren van goud, daarmede vanbuiten overtogen zijnde, maar vanbinnen waren zij van hout. Vgl. Ex. 25:23, 24.  |
| 2 Kron. 4:8 Ook maakte hij tien tafelen en hij zette ze in den tempel, vijf aan de rechterhand en vijf aan de linkerhand; en hij maakte honderd gouden sprengbekkens. Ex. 25:23 Gij zult ook een tafel maken van sittimhout; twee ellen zal haar lengte zijn, en een el haar breedte, en een el en een halve zal haar hoogte zijn. Ex. 25:24 En gij zult ze met louter goud overtrekken; gij zult ook een gouden krans daaraan maken, rondom heen. |
| 5 Hebr. broden der aangezichten; zo genoemd, niet omdat zij aangezichten hadden, maar omdat zij voor het aangezicht des Heeren, dat is, voor het heilige der heiligen lagen. Zie Ex. 25:30.  |
| Ex. 25:30 En gij zult op deze tafel altijd het toonbrood voor Mijn aangezicht leggen. |
|
49 En de kandelaren, vijf 6aan de rechterhand en vijf aan de linkerhand vóór 7de aanspraakplaats, van 8gesloten goud; en de 9bloemen en de lampen en de snuiters van goud, |
| 6 Dat is, aan de noord- en zuidzijde van het heilige. |
| 7 Zie 1 Kon. 6 op vers 5.  |
| 1 Kon. 6:5 (kt.) En rondom aan den wand van het huis bouwde hij kamers, aan de wanden van het huis rondom, beide
van den tempel en van de aanspraakplaats. Alzo maakte hij zijkamers rondom. |
| 8 Zie 1 Kon. 6 op vers 20. Van zodanig goud waren deze kandelaren gemaakt, zijnde daarmede niet slechts overtrokken, maar daaruit geheel bestaande, gelijk de kandelaar van Mozes, in denwelken met zijn toebehoren een talent goud gegaan is, Ex. 25:31, 39.  |
| 1 Kon. 6:20 (kt.) En de aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte en van twintig ellen in breedte en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. Ex. 25:31 Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen en zijn bloemen zullen uit hem zijn. Ex. 25:39 Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. |
| 9 Zie van deze drie Ex. 25:31, 37, 38.  |
| Ex. 25:31 Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen en zijn bloemen zullen uit hem zijn. Ex. 25:37 Gij zult hem ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen aansteken en doen lichten aan zijn zijden. Ex. 25:38 Zijn snuiters en zijn blusvaten zullen louter goud zijn. |
|
50 Mitsgaders de schalen en de 10gaffels en de 11sprengbekkens en de 12rookschalen en de wierookvaten van 13gesloten goud; daartoe de herren der deuren van het binnenste huis, van het heilige der heiligen, en der deuren van het huis des tempels van goud. |
| 10 Of: vorkjes, of: snijmessen. Anders: muzikale instrumenten. |
| 11 Van dewelke waren honderd in getal, 2 Kron. 4:8.  |
| 2 Kron. 4:8 Ook maakte hij tien tafelen en hij zette ze in den tempel, vijf aan de rechterhand en vijf aan de linkerhand; en hij maakte honderd gouden sprengbekkens. |
| 12 Anders: lepels. |
| 13 Zie 1 Kon. 6 op vers 20.  |
| 1 Kon. 6:20 (kt.) En de aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte en van twintig ellen in breedte en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. |
|
51 Alzo werd al het werk volbracht dat de koning Sálomo aan het huis des HEEREN maakte. lDaarna bracht Sálomo 14de mgeheiligde dingen van zijn vader David; het zilver en het goud en de vaten legde hij onder de schatten van het huis des HEEREN. |
| l 2 Sam. 8:7, 11.  |
| 2 Sam. 8:7 En David nam de gouden schilden die bij Hadad-ézers knechten geweest waren, en bracht ze te Jeruzalem. 2 Sam. 8:11 Welke de koning David ook den HEERE heiligde, met het zilver en het goud, dat hij geheiligd had van alle heidenen die hij zich onderworpen had: |
| 14 Dat is, die den Heere tot een heilig gebruik van David geëigend waren. |
| m 2 Kron. 5:1.  |
| 2 Kron. 5:1 ALZO werd al het werk volbracht dat Sálomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Sálomo de geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver en het goud en al de vaten legde hij onder de schatten van het huis Gods. |