Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Elía door de raven gespijzigd |
1 EN Elía, de Tisbiet, van de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, aindien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord. a Jak. 5:17. |
a Jak. 5:17 Elía was een mens van gelijke bewegingen als wij; en hij bad een gebed, dat het niet zou regenen; en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden. |
2 Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot hem, zeggende: |
3 Ga weg vanhier en wend u naar het oosten, en verberg u aan de beek Krith, die vóór aan de Jordaan is. |
4 En het zal geschieden dat gij uit de beek drinken zult; en Ik heb den raven geboden, dat zij u daar onderhouden zullen. |
5 Hij ging dan heen en deed naar het woord des HEEREN; want hij ging en woonde bij de beek Krith, die vóór aan de Jordaan is. |
6 En de raven brachten hem des morgens brood en vlees, desgelijks brood en vlees des avonds; en hij dronk uit de beek. |
7 En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. |
Elía bij de weduwe te Zarfath |
8 Toen geschiedde het woord des HEEREN tot hem, zeggende: |
9 Maak u op, ga heen bnaar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden dat zij u onderhoude. b Luk. 4:25, 26. |
b Luk. 4:25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elía, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land. Luk. 4:26 En tot geen van haar werd Elía gezonden dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw die weduwe was. |
10 Toen maakte hij zich op en ging naar Zarfath; als hij nu aan de poort der stad kwam, zie, zo was daar een weduwvrouw hout lezende; en hij riep tot haar en zeide: Haal mij toch een weinig water in dit vat, dat ik drinke. |
11 Toen zij nu heenging om te halen, zo riep hij tot haar en zeide: Haal mij toch ook een bete broods in uw hand. |
12 Maar zij zeide: Zo waarachtig als de HEERE uw God leeft, indien ik een koek heb, dan alleen een handvol meel in de kruik en een weinig olie in de fles; en zie, ik heb een paar houten gelezen, en ik ga heen en zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten en sterven. |
13 En Elía zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord; maar maak mij vooreerst een kleinen koek daarvan en breng dien mij hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken. |
14 Want zo zegt de HEERE, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der fles zal niet ontbreken, tot op den dag dat de HEERE regen op den aardbodem geven zal. |
15 En zij ging heen en deed naar het woord van Elía; zo at zij, en hij, en haar huis vele
dagen. |
16 Het meel van de kruik werd niet verteerd en de olie van de fles ontbrak niet, naar het woord des HEEREN dat Hij gesproken had door den dienst van Elía. |
17 En het geschiedde na deze dingen, dat de zoon dezer vrouw, der waardin van het huis, krank werd; en zijn krankheid werd zeer sterk, totdat geen adem in hem overgebleven was. |
18 En zij zeide tot Elía: Wat heb ik met u te doen, gij man Gods? Zijt gij bij mij ingekomen om mijn ongerechtigheid in gedachtenis te brengen en om mijn zoon te doden? |
19 En hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem van haar schoot en droeg hem boven in de opperzaal waar hij zelf woonde, en hij legde hem neder op zijn bed. |
20 En hij riep den HEERE aan en zeide: HEERE mijn God, hebt Gij dan ook deze weduwe, bij dewelke ik herberg, zo kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? |
21 En hij mat zich driemaal uit over het kind en riep den HEERE aan en zeide: HEERE mijn God, laat toch de ziel van dit kind in hem wederkomen. |
22 En de HEERE verhoorde de stem van Elía; en de ziel van het kind kwam weder in hem, dat het weder levend werd. |
23 En Elía nam het kind en bracht het af van de opperzaal in het huis en gaf het zijn moeder; en Elía zeide: Zie, uw zoon leeft. |
24 Toen zeide die vrouw tot Elía: Nu weet ik dit, dat gij een man Gods zijt, en dat het woord des HEEREN in uw mond waarheid is. |