Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 13 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Koningen 13

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De man Gods uit Juda
1 EN zie, een man Gods kwam uit Juda, door het woord des HEEREN, te Bethel; en Jeróbeam stond bij het altaar om te roken.
2 En hij riep tegen het altaar door het woord des HEEREN, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de HEERE: aZie, een zoon zal aan het huis van David geboren worden, wiens naam zal zijn Josía; die zal op u offeren de priesters der hoogten, die op u roken, en men zal mensenbeenderen op u verbranden. a 2 Kon. 23:15, 16, 17, enz. verwijsteksten
3 En hij gaf ten zelven dage een wonderteken, zeggende: Dit is dat wonderteken waarvan de HEERE gesproken heeft: Zie, het altaar zal vaneengescheurd, en de as die daarop is, afgestort worden.
4 Het geschiedde nu als de koning het woord van den man Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Bethel geroepen had, dat Jeróbeam zijn hand van op het altaar uitstrekte, zeggende: Grijpt hem. Maar zijn hand die hij tegen hem uitgestrekt had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon.
5 En het altaar werd vaneengescheurd en de as van het altaar afgestort, naar dat wonderteken dat de man Gods gegeven had door het woord des HEEREN.
6 Toen antwoordde de koning en zeide tot den man Gods: bAanbid toch het aangezicht des HEEREN uws Gods ernstiglijk, en bid voor mij dat mijn hand weder tot mij kome. Toen bad de man Gods het aangezicht des HEEREN ernstiglijk; en de hand des konings kwam weder tot hem en werd gelijk tevoren. b Ex. 8:8; 9:28; 10:17. Num. 21:7. Hand. 8:24. verwijsteksten
7 En de koning sprak tot den man Gods: Kom met mij naar huis en sterk u, en ik zal u een geschenk geven.
8 Maar de man Gods zeide tot den koning: cAl gaaft gij mij de helft van uw huis, zo zou ik niet met u gaan, en ik zou in deze plaats geen brood eten, noch water drinken. c Num. 22:18. verwijsteksten
9 Want zo heeft mij de HEERE geboden door Zijn woord, zeggende: Gij zult geen brood eten, noch water drinken; en gij zult niet wederkeren door den weg dien gij gegaan zijt.
10 En hij ging door een anderen weg, en keerde niet weder door den weg door welken hij te Bethel gekomen was.
 
De man Gods wordt verleid
11 Een oud profeet nu woonde te Bethel; en zijn zoon kwam en vertelde hem al het werk dat de man Gods te dien dage in Bethel gedaan had, met de woorden die hij tot den koning gesproken had; deze vertelden zij ook hun vader.
12 En hun vader sprak tot hen: Wat weg is hij getogen? En zijn zonen hadden den weg gezien welken de man Gods was getogen, die uit Juda gekomen was.
13 Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden hem den ezel, en hij reed daarop.
14 En hij toog den man Gods na en vond hem zittende onder een eik; en hij zeide tot hem: Zijt gij de man Gods die uit Juda gekomen zijt? En hij zeide: Ik ben het.
15 Toen zeide hij tot hem: Kom met mij naar huis, en eet brood.
16 Doch hij zeide: Ik kan niet met u wederkeren, noch met u inkomen; ik zal ook geen brood eten, noch met u water drinken in deze plaats.
17 Want een woord is tot mij geschied door het woord des HEEREN: Gij zult aldaar noch brood eten, noch water drinken; gij zult niet wederkeren, gaande door den weg door denwelken gij gegaan zijt.
18 En hij zeide tot hem: dIk ben ook een profeet gelijk gij, en een engel heeft tot mij gesproken door het woord des HEEREN, zeggende: Breng hem weder met u in uw huis, dat hij brood ete en water drinke. Doch hij loog hem. d Gal. 1:8. verwijsteksten
19 En hij keerde met hem weder, en at brood in zijn huis en dronk water.
20 En het geschiedde als zij aan de tafel zaten, dat het woord des HEEREN geschiedde tot den profeet die hem had doen wederkeren;
21 En hij riep tot den man Gods die uit Juda gekomen was, zeggende: Zo zegt de HEERE: Daarom dat gij den mond des HEEREN zijt wederspannig geweest, en niet gehouden hebt het gebod dat u de HEERE uw God geboden had,
22 Maar zijt wedergekeerd en hebt brood gegeten en water gedronken ter plaatse waarvan Hij tot u gesproken had: Gij zult geen brood eten, noch water drinken; zo zal uw dode lichaam in uwer vaderen graf niet komen.
23 En het geschiedde nadat hij brood gegeten en nadat hij gedronken had, dat hij hem den ezel zadelde, te weten den profeet dien hij had doen wederkeren.
24 Zo toog hij heen, een een leeuw vond hem op den weg en doodde hem; en zijn dode lichaam lag geworpen op den weg, en de ezel stond daarbij, ook stond de leeuw bij het dode lichaam. e 1 Kon. 20:36. verwijsteksten
25 En zie, er gingen lieden voorbij en zagen het dode lichaam geworpen op den weg, en den leeuw staande bij het dode lichaam; en zij kwamen en zeiden het in de stad, waarin de oude profeet woonde.
26 Als de profeet die hem van den weg had doen wederkeren, dit hoorde, zo zeide hij: Het is de man Gods, die den mond des HEEREN wederspannig is geweest; daarom heeft de HEERE hem den leeuw overgegeven, die hem gebroken en hem gedood heeft, naar het woord des HEEREN dat Hij tot hem gesproken had.
27 Verder sprak hij tot zijn zonen, zeggende: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden hem.
28 Toen toog hij heen, en vond zijn dode lichaam geworpen op den weg, en den ezel en den leeuw staande bij het dode lichaam; de leeuw had het dode lichaam niet gegeten en den ezel niet gebroken.
29 Toen nam de profeet het dode lichaam van den man Gods op, en legde dat op den ezel en voerde dat wederom; zo kwam de oude profeet in de stad, om rouw te bedrijven en hem te begraven.
30 En hij legde zijn dode lichaam in zijn graf, en zij maakten over hem een weeklage: Ach, mijn broeder!
31 Het geschiedde nu nadat hij hem begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen, zeggende: Als ik zal gestorven zijn, zo begraaft mij in dat graf waarin de man Gods begraven is, en legt mijn beenderen bij zijn beenderen.
32 Want de zaak zal gewisselijk geschieden, fdie hij door het woord des HEEREN uitgeroepen heeft tegen het altaar dat te Bethel is, en tegen al de huizen der hoogten, die in de steden van Samaría zijn. f 2 Kon. 23:16. verwijsteksten
33 Na deze geschiedenis keerde zich Jeróbeam niet van zijn bozen weg, gmaar maakte wederom priesters der hoogten van de geringsten des volks; wie wilde, diens hand vulde hij, en die werd een van de priesters der hoogten. g 1 Kon. 12:31, 32. verwijsteksten
34 En hij werd in deze zaak het huis van Jeróbeam tot zonde, om datzelve te doen afsnijden en te verdelgen van den aardbodem.

Einde 1 Koningen 13