Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De koningin van Scheba komt te Jeruzalem, vs. 1, enz. Zij verwondert zich over Salomo’s wijsheid en heerlijkheid, 3. Dankt God, 9. Geeft Salomo geschenken, 10. Salomo’s rijkdom, 11. Rondassen en schilden, 16. Ivoren troon, 18. Vaten, 21. Geschenken die hij ontvangt, 24. Wagens en paarden, 26. Zilver, cederhout en schattingen van paarden en waren, 27. |
De koningin van Scheba |
1 EN toen de koningin van 1Scheba het gerucht van Sálomo hoorde 2aangaande den Naam des HEEREN, kwam zij om hem met 3raadselen te verzoeken. |
| 1 Een landschap gelegen zuidwaarts van Kanaän, Matth. 12:42. Luk. 11:31, hebbende zijn naam van Scheba, den zoon van Cusch. Zie Gen. 10 op vers 7.  |
| Matth. 12:42 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. Luk. 11:31 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met de mannen van dit geslacht en zal hen veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. Gen. 10:7 (kt.) En de zonen van Cusch zijn: Seba, en Havíla, en Sabta, en Ráëma en Sábtecha. En de zonen van Ráëma zijn: Scheba en Dedan. |
| 2 Of: om, van den Naam, enz. Hiermede wordt aangewezen de oorzaak van de grote vermaardheid van Salomo; dewelke was niet alleen zijn hoge wijsheid, waarmede hij alle mensen overtrof, 1 Kon. 4:30, 31, maar inzonderheid de wonderbare wijze zoals hij dezelve metterhaast door een ingestorte gave der verlichting, zonder zijn arbeid en de onderwijzing der mensen, van den HEERE verkregen had.  |
| 1 Kon. 4:30 En de wijsheid van Sálomo was groter dan de wijsheid van al die van het oosten, en dan alle wijsheid der Egyptenaars; 1 Kon. 4:31 Ja, hij was wijzer dan alle mensen, dan Ethan, de Ezrahiet, en Heman en Chalcol en Darda, de zonen van Mahol; en zijn naam was onder alle heidenen rondom. |
| 3 Het Hebreeuwse woord betekent duistere redenen, in dewelke wat gevraagd of voorgesteld wordt dat een verborgen verstand heeft; alzo Num. 12:8. Richt. 14:12, en het wordt Matth. 13:35 uit Ps. 78:2 overgezet met verborgen dingen.  |
| Num. 12:8 Van mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien en niet door duistere woorden; en de gelijkenis des HEEREN aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes te spreken? Richt. 14:12 Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen en dertig wisselklederen. Matth. 13:35 Opdat vervuld zou worden wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen die verborgen waren van de grondlegging der wereld. Ps. 78:2 Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten van oudsher, |
|
2 En azij kwam te Jeruzalem met een zeer 4zwaar heir, met kemels, dragende specerijen en zeer veel goud en kostelijk gesteente; en zij kwam tot Sálomo en sprak tot hem 5al wat in haar hart was. |
| a 2 Kron. 9:1. Matth. 12:42. Luk. 11:31.  |
| 2 Kron. 9:1 EN
toen de koningin van Scheba het gerucht van Sálomo hoorde, kwam zij, om Sálomo met raadselen te verzoeken, te Jeruzalem met een zeer zwaar heir, en kemels, dragende specerijen en goud in menigte en kostelijk gesteente; en zij kwam tot Sálomo en sprak met hem al wat in haar hart was. Matth. 12:42 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. Luk. 11:31 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met de mannen van dit geslacht en zal hen veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. |
| 4 Dat is, met een zeer groot gevolg en statelijken stoet. Zie Gen. 50 op vers 9.  |
| Gen. 50:9 (kt.) En met hem togen op, zo wagens als ruiters; en het was een zeer zwaar heir. |
| 5 Dat is, al wat zij in haar hart voorgenomen had met hem te spreken. Zie 1 Kon. 8 op vers 17.  |
| 1 Kon. 8:17 (kt.) Het was ook in het hart van mijn vader David, een huis den Naam des HEEREN, des Gods van Israël, te bouwen. |
|
3 En Sálomo verklaarde haar 6al haar woorden; geen ding was er 7verborgen voor den koning dat hij haar niet verklaarde. |
| 6 Dat is, de duistere vragen en diepzinnige raadselen die zij den koning voorstelde. |
| 7 Dat is, zo duister, scherpzinnig of subtiel, waarin zijn wijsheid tekortgekomen zou zijn om hetzelve uit te leggen. |
|
4 Als nu de koningin van Scheba zag al de wijsheid van Sálomo, en het huis hetwelk hij gebouwd had, |
5 En de spijze zijner tafel, en 8het zitten zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen, en zijn schenkers, en 9zijn opgang waardoor hij henen opging in het huis des HEEREN, 10zo was in haar geen geest meer. |
| 8 Versta de welgeschikte en heerlijke orde naar dewelke zijn vorsten en raadsheren aan de tafel zaten; en de hofdienaren stonden, om de tafel te dienen. Anderen verstaan dit van het zitten in den raad of in het gericht bij den koning. |
| 9 Versta dit van de kunstige galerijen waardoor de koning van zijn huis in des Heeren huis opging, of ook van het statelijk gevolg hetwelk hem hierin vergezelschapte. Anderen vertalen dit: en zijn offerande die hij in het huis des Heeren offerde. |
| 10 Te weten door de verslagenheid die haar de overgrote verwondering toebracht. |
|
6 En zij zeide tot den koning: Het woord is waarheid geweest, dat ik in mijn land gehoord heb, van uw 11zaken en van uw wijsheid. |
| 11 Hebr. woorden. |
|
7 En ik heb die woorden niet geloofd, totdat ik gekomen ben en mijn ogen dat gezien hebben; en zie, de helft is mij niet aangezegd; 12gij hebt met wijsheid en goed overtroffen het gerucht dat ik gehoord heb. |
| 12 Hebr. wijsheid en goed hebt gij toegedaan tot het gerucht dat ik gehoord heb. Versta door de wijsheid de gave des verstands waarmede de koning versierd was, en door het goed zijn deugden en treffelijke werken waarmede hij zijn onderzaten weldeed. |
|
8 Welgelukzalig zijn uw 13mannen, welgelukzalig deze uw knechten, die gedurig 14voor uw aangezicht staan, die uw wijsheid horen. |
| 13 Te weten die bij u wonen. |
| 14 Dat is, die u gewoonlijk dienen. Zie Deut. 1 op vers 38.  |
| Deut. 1:38 (kt.) Jozua, de zoon van Nun, die voor uw aangezicht staat, die zal daarin komen; sterk denzelven, want hij zal het Israël doen erven. |
|
9 Geloofd zij de HEERE uw God, Die behagen in u heeft gehad om u op den troon Israëls te zetten; omdat de HEERE Israël in eeuwigheid bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, 15om recht en gerechtigheid te doen. |
| 15 Deze manier van spreken aan de overheden toegeschreven zijnde, betekent zoveel als in het gericht de kwaden te veroordelen en te straffen, en de goeden vrij te spreken en te beschermen, of van de voorvallende zaken kennis te nemen en recht te oordelen, en daarna wat recht is uit te voeren door het straffen van de kwaden en het beschermen van de goeden, 2 Sam. 8:15.  |
| 2 Sam. 8:15 Alzo regeerde David over gans Israël, en David deed zijn ganse volk recht en gerechtigheid. |
|
10 En zij gaf den koning honderd en twintig talenten goud, en zeer vele specerijen en kostelijk gesteente; als deze specerij, die de koningin van Scheba den koning Sálomo gaf, is er nooit meer in menigte gekomen. |
11 Verder ook, de schepen van Hiram, die goud uit Ofir voerden, brachten uit Ofir zeer veel 16almuggimhout en kostelijk gesteente. |
| 16 Wat het Hebreeuwse woord voor een hout betekent, is onzeker. Het wordt 2 Kron. 2:8; 9:10 algummimhout genaamd. Enigen houden dat het thyinehout geweest is, van hetwelk gesproken wordt Openb. 18:12. Anderen nemen het voor brazielhout. Zoveel is het dat het zeer kostelijk hout was en zodanig dat toentertijd in dat land onbekend was. Zie het volgende vers en 2 Kron. 9:11.  |
| 2 Kron. 2:8 Zend mij ook ceders, dennen en algummimhout uit Libanon, want ik weet dat uw knechten het hout van Libanon weten te houwen; en zie, mijn knechten zullen met uw knechten zijn, 2 Kron. 9:10 Verder ook, Hurams knechten en Sálomo’s knechten, die goud brachten uit Ofir, brachten algummimhout en edelgesteente. Openb. 18:12 Waar van goud en van zilver, en van kostelijk gesteente en van parelen, en van fijn lijnwaad en van purper en van zijde en van scharlaken, en allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer en van marmersteen; 2 Kron. 9:11 En de koning maakte van dat algummimhout hoge gangen tot het huis des HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers; desgelijks ook was tevoren in het land van Juda niet gezien geweest. |
|
12 bEn de koning maakte van dit almuggimhout 17steunsels voor het huis des HEEREN en voor het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers. 18Het almuggimhout was zo 19niet gekomen noch gezien geweest tot op dezen dag. |
| b 2 Kron. 9:11.  |
| 2 Kron. 9:11 En de koning maakte van dat algummimhout hoge gangen tot het huis des HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers; desgelijks ook was tevoren in het land van Juda niet gezien geweest. |
| 17 Versta hiermede balies, onderzetsels of handleuningen aan de galerijen door dewelke men ging van het huis des konings tot in den tempel. Vgl. vers 5. 1 Kron. 26:16, 18. 2 Kron. 9:11.  |
| vers 5 En de spijze zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen, en zijn schenkers, en zijn opgang waardoor hij henen opging in het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. 1 Kron. 26:16 Suppim en Hosa tegen het westen, met de poort Schalléchet, bij den opgaanden hogen weg; wacht tegenover wacht. 1 Kron. 26:18 Aan Parbar tegen het westen waren er vier bij den hogen weg, twee bij Parbar. 2 Kron. 9:11 En de koning maakte van dat algummimhout hoge gangen tot het huis des HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers; desgelijks ook was tevoren in het land van Juda niet gezien geweest. |
| 18 Te weten zo kostelijk, of in zulken overvloed. |
| 19 Te weten vóór dezen tijd in het land van Juda, 2 Kron. 9:11.  |
| 2 Kron. 9:11 En de koning maakte van dat algummimhout hoge gangen tot het huis des HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers; desgelijks ook was tevoren in het land van Juda niet gezien geweest. |
|
13 En de koning Sálomo gaf de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde, behalve wat hij haar gaf 20naar het vermogen van den 21koning Sálomo; zo keerde zij en toog in haar land, zij en haar knechten. |
| 20 Hebr. naar de hand van den, enz., dat is, vanzelf, naar zijn koninklijke macht en mildheid. |
| 21 Dat is, naar zijn vermogen. Vgl. 1 Kon. 8:1; 9:1.  |
| 1 Kon. 8:1 TOEN vergaderde Sálomo de oudsten van Israël, en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen onder de kinderen Israëls, tot den koning Sálomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion. 1 Kon. 9:1 HET geschiedde nu als Sálomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des konings, en al de begeerte van Sálomo, die hem gelust had te maken, |
Sálomo’s goud en inkomen |
14 Het gewicht nu van het goud dat voor Sálomo 22op één jaar inkwam, was zeshonderd zes en zestig 23talenten goud; |
| 22 Dat is, op elk jaar. Zie Num. 28 op vers 13.  |
| Num. 28:13 (kt.) En telkens een tiende deel meelbloem ten spijsoffer, met olie gemengd, tot het ene lam; het is een brandoffer tot een lieflijken reuk, een vuuroffer den HEERE. |
| 23 Zie de waarde van een talent goud Ex. 25 op vers 39.  |
| Ex. 25:39 (kt.) Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. |
|
15 Behalve wat van de 24kramers was en van den handel der 25kruideniers, en van alle 26koningen van Arabië en van de geweldigen van hetzelve land. |
| 24 Of: kraamlieden. Hebr. van de mannen die bespieden, doorzoeken, doorsnuffelen. Versta dezulken die van grote kooplieden in verscheidene landen uitgezonden worden om hun waren ten duurste te verkopen en andere tot den minsten prijs in te kopen, en dan dezelve aan hun meesters over te zenden of toe te brengen. Anderen verstaan dit van de tollenaars of pachters, die zeer nauw plegen toe te zien om de kooplieden te betrappen die van hun goederen iets zouden mogen versteken en verborgen houden. |
| 25 Of: drogisten. |
| 26 Versta degenen die nabijgelegen waren, zowel oostwaarts als zuidwaarts. |
|
16 Ook cmaakte de koning Sálomo tweehonderd rondassen van geslagen goud; zeshonderd 27sikkelen goud liet hij 28opwegen tot elke rondas; |
| c 1 Kon. 14:26.  |
| 1 Kon. 14:26 En hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg, ja, hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg die Sálomo gemaakt had. |
| 27 Versta gemene sikkelen, van welker waarde zie Gen. 24 op vers 22.  |
| Gen. 24:22 (kt.) En het geschiedde als de kemels voleind hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve sikkel, en twee armringen aan haar handen, welker gewicht was tien sikkelen goud. |
| 28 Hebr. deed hij opklimmen of opgaan. |
|
17 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; drie 29pond goud liet hij opwegen tot elk schild; den de koning legde ze 30in het huis des wouds van Libanon. |
| 29 Hebr. manim. Een mina of pond deed gewoonlijk honderd gemene sikkelen; dienvolgens was elk schild waard driehonderd sikkelen goud. Zie 2 Kron. 9:16.  |
| 2 Kron. 9:16 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; driehonderd sikkelen goud liet hij opwegen tot elk schild. En de koning legde ze in het huis des wouds van Libanon. |
| d 1 Kon. 7:2.  |
| 1 Kon. 7:2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte en vijftig ellen in zijn breedte en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren. |
| 30 Zie hiervan 1 Kon. 7 op vers 2.  |
| 1 Kon. 7:2 (kt.) Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte en vijftig ellen in zijn breedte en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren. |
|
18 Nog emaakte de koning een groten 31elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met 32dicht goud. |
| e 2 Kron. 9:17.  |
| 2 Kron. 9:17 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. |
| 31 Hebr. een troon van den tand, te weten van de olifanten, waarvan het ivoor of elpenbeen komt, van hetwelk men tot versiering vele dingen gemaakt heeft, als te zien is hier en 1 Kon. 22:39. Ps. 45:9. Amos 3:15; 6:4.  |
| 1 Kon. 22:39 Het overige nu der geschiedenissen van Achab, en al wat hij gedaan heeft, en het elpenbenen huis dat hij gebouwd heeft, en al de steden die hij gebouwd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? Ps. 45:9 Al Uw klederen zijn mirre en aloë en kassie; uit de elpenbenen paleizen, vanwaar zij U verblijden. Amos 3:15 En Ik zal het winterhuis met het zomerhuis slaan; en de elpenbenen huizen zullen vergaan en de grote huizen een einde nemen, spreekt de HEERE. Amos 6:4 Die daar liggen op elpenbenen bedsteden en weelderig zijn op hun koetsen, en eten de lammeren van de kudde, en de kalveren uit het midden van den meststal. |
| 32 Dat is, dat welgezuiverd en gelouterd en daarom ook zeer dicht en vast is. |
|
19 Deze troon had zes trappen, en het hoofd van den troon was van achteren 33rond, en 34aan beide zijden waren 35leuningen tot de zitplaats toe, en twee leeuwen stonden bij die leuningen. |
| 33 Dat is, boogsgewijze of naar den vorm van een boog. |
| 34 Hebr. vanhier en vandaar, of: van ginds en van weder. Alzo in het volgende vers. |
| 35 Hebr. handen. |
|
20 En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide zijden; desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest. |
21 Ook waren alle drinkvaten van den koning Sálomo van goud, en alle vaten van het huis des wouds van Libanon waren van 36gesloten goud; geen zilver was eraan, want
37het werd in de dagen van Sálomo niet voor enig ding geacht. |
| 36 Zie 1 Kon. 6 op vers 20.  |
| 1 Kon. 6:20 (kt.) En de aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte en van twintig ellen in breedte en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. |
| 37 Te weten het zilver. Een overtollige manier van spreken. Vgl. vers 27 en de aant. daarop.  |
| vers 27 En de koning maakte het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. |
|
22 Want de koning had in zee schepen van 38Tarsis, met de schepen van Hiram; deze schepen van Tarsis kwamen in, eenmaal in drie jaren, brengende goud en zilver, elpenbeen en 39apen en 40pauwen. |
| 38 Sommigen verstaan door dit woord de grote zee genaamd oceaan, en door de schepen van Tarsis de schepen die in die zee voeren. Anderen nemen Tarsis voor Cilicië, welks hoofdstad, genaamd Tarsen, een zeer vermaarde haven had, in dewelke men gelegenheid vond om te varen in Afrika, Indië en andere vergelegen landen. Vgl. Gen. 10 op vers 4. Anderen menen dat Tarsis is Afrika en dat door de schepen van Tarsis te verstaan is een vloot toegemaakt om te varen naar de Afrikaanse zee.  |
| Gen. 10:4 (kt.) En de zonen van Javan zijn: Elísa en Tarsis; Chittim en Dodanim. |
| 39 Of: meerkatten. |
| 40 Of papegaaien. |
|
23 Alzo werd de koning Sálomo groter dan alle koningen der aarde, fin rijkdom en in wijsheid. |
| f 1 Kon. 3:12, 13.  |
| 1 Kon. 3:12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. 1 Kon. 3:13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer, dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. |
|
24 En de 41ganse aarde zocht het aangezicht van Sálomo, om zijn wijsheid te horen, die God in zijn hart gegeven had. |
| 41 Versta niet alle mensen der gehele wereld, maar de voornaamste, als de prinsen, heren, vorsten, enz., van alle omliggende landen. Zie 2 Kron. 9:23.  |
| 2 Kron. 9:23 En alle koningen der aarde zochten Sálomo’s aangezicht, om zijn wijsheid te horen, die God in zijn hart gegeven had. |
|
25 En zij brachten eenieder zijn geschenk: zilveren vaten en gouden vaten, en klederen en harnas, en specerijen, paarden en muilezels, 42elk ding van jaar tot jaar. |
| 42 Hebr. de zaak van het jaar in het jaar, dat is, elk geschenk jaarlijks. |
|
26 gDaartoe vergaderde Sálomo wagens en ruiters, en hij had duizend en vierhonderd wagens en twaalfduizend ruiters, en legde ze in de wagensteden en 43bij den koning in Jeruzalem. |
| g 1 Kon. 4:26. 2 Kron. 1:14; 9:25.  |
| 1 Kon. 4:26 Sálomo had ook veertigduizend paardenstallen tot zijn wagens, en twaalfduizend ruiters. 2 Kron. 1:14 En Sálomo vergaderde wagens en ruiters, zodat hij duizend en vierhonderd wagens en twaalfduizend ruiters had; en hij legde ze in de wagensteden en bij den koning te Jeruzalem. 2 Kron. 9:25 Ook had Sálomo vierduizend paardenstallen, en wagens, en twaalfduizend ruiters; en hij legde ze in de wagensteden en bij den koning te Jeruzalem. |
| 43 Dat is, bij hem. Vgl. vers 13.  |
| vers 13 En de koning Sálomo gaf de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde, behalve wat hij haar gaf naar het vermogen van den koning Sálomo; zo keerde zij en toog in haar land, zij en haar knechten. |
|
27 En hde koning 44maakte het zilver in Jeruzalem te zijn 45als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde 46vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. |
| h 2 Kron. 1:15; 9:27.  |
| 2 Kron. 1:15 En de koning maakte het zilver en het goud in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. 2 Kron. 9:27 Ook maakte de koning het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. |
| 44 Hebr. gaf. |
| 45 Een overtollige manier van spreken, zeer groten overvloed te kennen gevende. Zie vers 21. Gen. 13 op vers 16. Alzo 2 Kron. 9:27.  |
| vers 21 Ook waren alle drinkvaten van den koning Sálomo van goud, en alle vaten van het huis des wouds van Libanon waren van gesloten goud; geen zilver was eraan, want
het werd in de dagen van Sálomo niet voor enig ding geacht. Gen. 13:16 (kt.) En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde; zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden. 2 Kron. 9:27 Ook maakte de koning het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. |
| 46 Of: als de sycomoren, dat is, vijgmoerbeziebomen. |
|
28 En het iuitbrengen der 47paarden was hetgeen Sálomo uit Egypte had; en aangaande het 48linnen garen, kde 49kooplieden des konings namen het 50linnen garen voor 51den prijs. |
| i 2 Kron. 9:28.  |
| 2 Kron. 9:28 En zij brachten voor Sálomo paarden uit Egypte en uit al die landen. |
| 47 Egypte was zeer rijk van schone paarden, fijn vlas en linnen, byssus genaamd; welke van de naburige landen zeer getrokken werden, doch mochten niet dan met betaling van den gezetten tol uitgelaten worden. Farao nu heeft aan Salomo, die zijn dochter getrouwd had, het recht van den tol overgezet, die denzelven door zijn kooplieden of pachters vergaderd en daarvan groot profijt ontvangen heeft. |
| 48 Zie Gen. 41 op vers 42.  |
| Gen. 41:42 (kt.) En Farao nam zijn ring van zijn hand af en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en legde een gouden keten aan zijn hals. |
| k 2 Kron. 1:16.  |
| 2 Kron. 1:16 En het uitbrengen der paarden was hetgeen Sálomo uit Egypte had; en aangaande het linnen garen, de kooplieden des konings namen het linnen garen voor den prijs. |
| 49 Versta de tollenaars of pachters van de tollen. |
| 50 Mitsgaders de paarden. |
| 51 Dat is, voor een zekeren gezetten prijs. |
|
29 En 52een wagen kwam op en ging uit van Egypte voor zeshonderd sikkelen
53zilver, en een paard voor honderd en vijftig; en 54alzo voerden ze die uit door 55hun hand voor alle koningen der 56Hethieten en voor de koningen van 57Syrië. |
| 52 Versta dit van een wagen die met linnen garen of garenwerk geladen was, en ook van de geladen paarden, ja, van de paarden zelve. Een wagen nu gaf viermaal zoveel als een paard, dewijl men gewoon was vier paarden voor een wagen te spannen. De tol dan van een geladen wagen zeshonderd sikkelen zijnde, was de tol van een geladen paard honderd en vijftig sikkelen. |
| 53 Zie van de waarde van den sikkel Gen. 20 op vers 16. Gen. 23 op vers 15.  |
| Gen. 20:16 (kt.) En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. Gen. 23:15 (kt.) Mijn heer, hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilver, wat is dat tussen mij en tussen u? Begraaf slechts uw dode. |
| 54 Dat is, de goederen uit Egypte komende belastte Salomo niet alleen als zij in zijn land kwamen, maar ook als zij gevoerd werden in de landen der Hethieten en Syriërs, van dewelke Salomo door dit middel ook schatting heeft ontvangen, omdat de paarden en goederen door zijn land of gebied passeren moesten. Anderen verstaan dit alzo, dat de koningen der Hethieten en Syriërs ook tol getrokken hebben van de waren die in hun landen gebracht werden. |
| 55 Namelijk van de kooplieden en pachters in het voorgaande vers gemeld. |
| 56 Oostwaarts van Palestina wonende. |
| 57 Benoorden van Palestina. |