Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David koning te Jeruzalem |
1 TOENa kwamen alle stammen Israëls tot David te Hebron, en zij spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn wij. a 1 Kron. 11:1. |
a 1 Kron. 11:1 TOEN vergaderde zich gans Israël tot David naar Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees. |
2 Daartoe ook tevoren, toen Saul koning over ons was, waart gij Israël uitvoerende en inbrengende; ook heeft de HEERE tot u gezegd: bGij zult Mijn volk Israël weiden en gij zult tot een voorganger zijn over Israël. b 2 Sam. 7:7. Ps. 78:71. |
b 2 Sam. 7:7 Overal waar Ik met al de kinderen Israëls heb gewandeld, heb Ik wel een woord gesproken met één der stammen Israëls, dien Ik bevolen heb Mijn volk Israël te weiden, zeggende: Waarom bouwt gij Mij niet een cederen huis? Ps. 78:71 Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen, om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijn erfenis. |
3 Alzo kwamen alle oudsten van Israël tot den koning te Hebron, en de koning David maakte een verbond met hen te Hebron voor het aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David tot koning over Israël. |
4 Dertig jaar was David oud als hij koning werd, veertig jaar heeft hij geregeerd. |
5 cTe Hebron regeerde hij over Juda zeven jaren en zes maanden, en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig jaar over gans Israël en Juda. c 2 Sam. 2:11. 1 Kon. 2:11. 1 Kron. 3:4. |
c 2 Sam. 2:11 Het getal nu der dagen die David koning geweest is te Hebron over het huis van Juda, is zeven jaren en zes maanden. 1 Kon. 2:11 De dagen nu die David geregeerd heeft over Israël, zijn veertig jaar; zeven jaren heeft hij geregeerd in Hebron, en in Jeruzalem heeft hij drie en dertig jaren geregeerd. 1 Kron. 3:4 Zes zijn hem te Hebron geboren, want hij regeerde daar zeven jaren en zes maanden; en drie en dertig jaar regeerde hij te Jeruzalem. |
6 En de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten die in dat land woonden. En zij spraken tot David, zeggende: Gij zult hier niet inkomen, maar de blinden en kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David zal hier niet inkomen. |
7 Maar David nam den burcht Sion in; dezelve is de stad Davids. |
8 Want David zeide ten zelven dage: dAl wie de Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot en die kreupelen en die blinden, die van Davids ziel gehaat zijn, die
zal tot een hoofd en tot een overste zijn. Daarom zegt men: Een blinde en kreupele zal in het huis niet komen. d 1 Kron. 11:6. |
d 1 Kron. 11:6 Want David zeide: Al wie de Jebusieten het eerst slaat, zal tot een hoofd en tot een overste worden. Toen beklom Joab, de zoon van Zerúja, dien het eerst; daarom werd hij tot een hoofd. |
9 Alzo woonde David in den burcht en noemde dien Davids stad. En David bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts. |
10 David nu ging geduriglijk voort en werd groot, want de HEERE, de God der heirscharen, was met hem. |
Davids macht en gezin |
11 En eHiram, de koning van Tyrus, zond boden tot David, en cederhout en timmerlieden en metselaars; en zij bouwden David een huis. e 1 Kron. 14:1. |
e 1 Kron. 14:1 TOEN zond Hiram, de koning van Tyrus, boden tot David, en cederhout en metselaars en timmerlieden, dat zij hem een huis bouwden. |
12 En David merkte dat de HEERE hem tot een koning over Israël bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk verheven had om Zijns volks Israëls wil. |
13 fEn David nam meer bijwijven en vrouwen van Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen was; en David werden meer zonen en dochters geboren. f 1 Kron. 3:9; 14:3, enz. |
f 1 Kron. 3:9 Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen der bijwijven, en Thamar, hun zuster. 1 Kron. 14:3 En David nam meer vrouwen te Jeruzalem, en David gewon meer zonen en dochters. |
14 gEn dit zijn de namen dergenen die hem te Jeruzalem geboren zijn: Sammúa en Sobab en Nathan en Sálomo, g 1 Kron. 3:5, enz.; 14:4, enz. |
g 1 Kron. 3:5 Dezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: Símea en Sobab en Nathan en Sálomo; deze vier zijn van Bath-Sua, de dochter van Ammiël. 1 Kron. 14:4 Dit nu zijn de namen der kinderen die hij te Jeruzalem had: Sammúa en Sobab, Nathan en Sálomo, |
15 En Jibchar en Elisúa en Nefeg en Jafía, |
16 En Elisáma en Eljáda en Elifélet. |
David verslaat de Filistijnen |
17 hAls nu de Filistijnen hoorden dat zij David ten koning over Israël gezalfd hadden, zo togen alle Filistijnen op om David te zoeken; en David dat horende, toog af naar den burcht. h 1 Kron. 14:8, enz. |
h 1 Kron. 14:8 Toen de Filistijnen hoorden dat David ten koning gezalfd was over het ganse Israël, zo togen al de Filistijnen op om David te zoeken. Toen David dat hoorde, zo toog hij uit tegen hen. |
18 En de Filistijnen kwamen en verspreidden zich in het dal Refaïm. |
19 Zo vraagde David den HEERE, zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij hen in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen zekerlijk in uw hand geven. |
20 Toen kwam David te iBaäl-Perázim; en David sloeg hen aldaar en zeide: De HEERE heeft mijn vijanden voor mijn aangezicht gescheurd als een scheur der wateren. Daarom noemde hij den naam derzelver plaats Baäl-Perázim. i Jes. 28:21. |
i Jes. 28:21 Want de HEERE zal Zich opmaken gelijk op den berg Perázim, Hij zal beroerd zijn gelijk in het dal van Gíbeon; om Zijn werk te doen: Zijn werk zal vreemd zijn; en om Zijn daad te doen: Zijn daad zal vreemd zijn. |
21 En zij lieten hun afgoden aldaar; ken David en zijn mannen namen ze op. k 1 Kron. 14:12. |
k 1 Kron. 14:12 En daar lieten zij hun goden; en David gebood en zij werden met vuur verbrand. |
22 Daarna togen de Filistijnen weder op, en zij verspreidden zich in het dal Refaïm. |
23 En David vraagde den HEERE, Dewelke zeide: Gij zult niet optrekken; maar trek om tot achter hen, dat gij aan hen komt van tegenover de moerbeziebomen; |
24 En het geschiede als gij hoort het geruis van een gang in de toppen der moerbeziebomen, dan rep u; want alsdan is de HEERE voor uw aangezicht uitgegaan om het heirleger der Filistijnen te slaan. |
25 En David deed alzo, gelijk als de HEERE hem geboden had; en hij sloeg de Filistijnen van Geba af totdat gij komt te Gezer. |