Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Davids danklied |
1 EN David sprak de woorden dezes lieds tot den HEERE, ten dage als de HEERE hem verlost had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul. |
2 Hij zeide dan: aDe HEERE is mij mijn Steenrots en mijn Burcht en mijn Uithelper. a Ps. 18:2, enz.  |
a Ps. 18:2 Hij zeide dan: Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte. |
3 God is mijn Rots, bik zal op Hem betrouwen; mijn Schild en de Hoorn mijns heils, mijn hoog Vertrek en mijn Toevlucht, mijn Verlosser, van geweld hebt Gij mij verlost. b Hebr. 2:13.  |
b Hebr. 2:13 En wederom: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. En wederom: Ziedaar, Ik en de kinderen die Mij God gegeven heeft. |
4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en ik werd verlost van mijn vijanden. |
5 Want baren des doods hadden mij omvangen, beken Belials verschrikten mij. |
6 Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. |
7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; en Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep kwam in Zijn oren. |
8 Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten des hemels beroerden zich, en daverden, omdat Hij ontstoken was. |
9 Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
10 En Hij boog den hemel en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten. |
11 En Hij voer op een cherub en vloog, en werd gezien op de vleugelen des winds. |
12 En Hij zette duisternis rondom Zich tot tenten, een samenbinding der wateren, wolken des hemels. |
13 Van den glans voor Hem heen werden kolen des vuurs aangestoken. |
14 De HEERE donderde van den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem. |
15 En Hij zond pijlen uit en verstrooide hen, bliksem en verschrikte hen. |
16 En de diepe kolken der zee werden gezien, de gronden der wereld werden ontdekt, door het schelden des HEEREN, van het geblaas des winds van Zijn neus. |
17 Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. |
18 Hij verloste mij van mijn sterken vijand, van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik. |
19 Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals, maar de HEERE was mij een Steunsel. |
20 En Hij voerde mij uit in de ruimte en rukte mij uit, want Hij had lust aan mij. |
21 De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinheid mijner handen. |
22 Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan. |
23 Want al Zijn rechten waren vóór mij, en Zijn inzettingen, daarvan week ik niet af. |
24 Maar ik was oprecht voor Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid. |
25 Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar mijn reinheid, voor Zijn ogen. |
26 Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten held houdt Gij U oprecht. |
27 Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde houdt Gij U verdraaid. |
28 En Gij verlost het bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen. |
29 Want Gij zijt mijn Lamp, o HEERE; en de HEERE doet mijn duisternis opklaren. |
30 Want met U loop ik door een bende, met mijn God spring ik over een muur. |
31 cGods weg is volmaakt, dde rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. c Deut. 32:4. Dan. 4:37. Openb. 15:3. d Ps. 12:7; 119:40. Spr. 30:5.  |
c Deut. 32:4 Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. Dan. 4:37 Nu prijs ik, Nebukadnézar, en verhoog en verheerlijk den Koning des hemels, omdat al Zijn werken waarheid, en Zijn paden gerichten zijn; en Hij is machtig te vernederen degenen die in hoogmoed wandelen. Openb. 15:3 En zij zongen het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen. d Ps. 12:7 De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. Ps. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. Spr. 30:5 Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen die op Hem betrouwen. |
32 Want ewie is God behalve de HEERE, en wie is een Rotssteen behalve onze God? e Deut. 32:39. 1 Sam. 2:2. Ps. 86:8. Jes. 45:5.  |
e Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. 1 Sam. 2:2 Er is niemand heilig gelijk de HEERE, want er is niemand dan Gij, en er is geen Rotssteen gelijk onze God. Ps. 86:8 Onder de goden is niemand U gelijk, Heere, en er zijn geen gelijk Uw werken. Jes. 45:5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent; |
33 God is mijn Sterkte en Kracht, en Hij heeft mijn weg volkomen geopend. |
34 Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en stelt mij op mijn hoogten. |
35 Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is. |
36 Ook hebt Gij mij gegeven het schild Uws heils, en door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt. |
37 Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij, en mijn enkels hebben niet gewankeld. |
38 Ik vervolgde mijn vijanden en verdelgde hen, en keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had. |
39 En ik verteerde hen en doorstak hen, dat zij niet weder opstonden; maar zij vielen onder mijn voeten. |
40 Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde, Gij deedt onder mij nederbukken die tegen mij opstonden. |
41 En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, mijner haters, en ik vernielde hen. |
42 Zij zagen uit, maar er was geen verlosser; naar den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. |
43 Toen vergruisde ik hen als stof der aarde; ik stampte hen, ik breidde hen uit als slijk der straten. |
44 Ook hebt Gij mij uitgeholpen van de twisten mijns volks, Gij hebt mij bewaard tot een hoofd der heidenen; het volk dat ik niet kende, heeft mij gediend. |
45 Vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen; zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd. |
46 Vreemden zijn vervallen, en hebben zich aangegord uit hun sloten. |
47 De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen; en verhoogd zij God, de Rotssteen mijns heils, |
48 De God Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij nederwerpt; |
49 En Die mij uitvoert van mijn vijanden; en Gij verhoogt mij boven degenen die tegen mij opstaan, Gij redt mij van den man alles gewelds. |
50 Daarom zal ik U, o HEERE, loven onder de fheidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen. f Rom. 15:9.  |
f Rom. 15:9 En de heidenen God vanwege de barmhartigheid zouden verheerlijken; gelijk geschreven is: Daarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen. |
51 Hij is
een Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. |