Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

2 Samuël 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 VOORTS geschiedde het na Sauls dood, als David van den slag der Amalekieten was wedergekomen, en David twee dagen te Ziklag gebleven was,
2 Zo geschiedde het op den derden dag, dat, zie, uit het heirleger, van Saul, een man kwam, wiens klederen gescheurd waren en aarde was op zijn hoofd; en het geschiedde als hij tot David kwam, zo viel hij ter aarde en boog zich neder.
3 En David zeide tot hem: Vanwaar komt gij? En hij zeide tot hem: Ik ben ontkomen uit het heirleger van Israël.
4 Voorts zeide David tot hem: Wat is de zaak? Verhaal het mij toch. En hij zeide, dat het volk uit den strijd gevloden was, en dat er ook velen van het volk gevallen en gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon Jónathan dood waren.
5 En David zeide tot den jongen die hem de boodschap bracht: Hoe weet gij dat Saul dood is en zijn zoon Jónathan?
6 Toen zeide de jongen die hem de boodschap bracht: Ik kwam bijgeval op het gebergte van Gilbóa; en zie, Saul leunde op zijn spies; en zie, de wagens en ritmeesters hielden dicht op hem.
7 Zo zag hij achter zich om en zag mij; en hij riep mij, en ik zeide: Zie, hier ben ik.
8 En hij zeide tot mij: Wie zijt gij? En ik zeide tot hem: Ik ben een Amalekiet.
9 Toen zeide hij tot mij: Sta toch bij mij en dood mij, want deze maliënkolder heeft mij opgehouden; want mijn leven is nog gans in mij.
10 Zo stond ik bij hem en doodde hem, want ik wist dat hij na zijn val niet leven zou; en ik nam de kroon die op zijn hoofd was, en het armgesmijde dat aan zijn arm was, en heb ze hier tot mijn heer gebracht.
11 Toen vatte David zijn klederen en scheurde ze; desgelijks ook al de mannen die met hem waren.
12 En zij weeklaagden en weenden en vastten tot op den avond, over Saul en over Jónathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN en over het huis Israëls, omdat zij door het zwaard gevallen waren.
13 Voorts zeide David tot den jongen die hem de boodschap gebracht had: Vanwaar zijt gij? En hij zeide: Ik ben de zoon van een vreemden man, van een Amalekiet.
14 En David zeide tot hem: Hoe? Hebt gij niet gevreesd uw hand uit te strekken om den gezalfde des HEEREN te verderven?
15 En David riep een van de jongens en zeide: Treed toe, val op hem aan. En hij sloeg hem, dat hij stierf.
16 En David zeide tot hem: Uw bloed zij op uw hoofd; want uw mond heeft tegen u getuigd, zeggende: Ik heb den gezalfde des HEEREN gedood.
17 David nu klaagde deze klage, over Saul en over Jónathan, zijn zoon,
18 Als hij gezegd had, dat men den kinderen van Juda den boog zou leren; zie, het is geschreven in het boek des oprechten.
19 O Sieraad Israëls, op Uw hoogten is hij verslagen; hoe zijn de helden gevallen!
20 Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden, opdat de dochters der onbesnedenen niet opspringen van vreugde.
21 Gij bergen van Gilbóa, noch dauw noch regen moet zijn op u, noch velden der hefoffers; want aldaar is der helden schild smadelijk weggeworpen, het schild van Saul, alsof hij niet gezalfd ware geweest met olie.
22 Van het bloed der verslagenen, van het vette der helden werd Jónathans boog niet achterwaarts gedreven; en Sauls zwaard keerde niet ledig weder.
23 Saul en Jónathan, die beminden en die lieflijken in hun leven, zijn ook in hun dood niet gescheiden; zij waren lichter dan arenden, zij waren sterker dan leeuwen.
24 Gij dochteren Israëls, weent over Saul, die u kleedde met scharlaken, met weelden; die u sieraad van goud deed dragen over uw kleding.
25 Hoe zijn de helden gevallen in het midden van den strijd! Jónathan is verslagen op Uw hoogten.
26 Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jónathan; gij waart mij zeer lieflijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der vrouwen.
27 Hoe zijn de helden gevallen en de krijgswapenen verloren!

Einde 2 Samuël 1