Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jakob neemt afscheid van zijn zonen |
1 DAARNA riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u en ik zal u verkondigen hetgeen dat u in de navolgende dagen wedervaren zal. |
2 Komt tezamen en hoort, gij zonen Jakobs, en hoort naar Israël, uw vader. |
3 Ruben, gij zijt amijn eerstgeborene, mijn kracht en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid en de voortreffelijkste in sterkte. a Gen. 29:32. |
a Gen. 29:32 En Lea werd bevrucht en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. |
4 Snelle afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn, bwant gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen. b Gen. 35:22. 1 Kron. 5:1. |
b Gen. 35:22 En het geschiedde als Israël in dat land woonde, dat Ruben heenging en lag bij Bilha, zijns vaders bijwijf; en Israël hoorde het. En de zonen van Jakob waren twaalf. 1 Kron. 5:1 DE kinderen van Ruben nu, den eerstgeborene van Israël (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israël; doch niet alzo dat hij zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht; |
5 Simeon en Levi zijn gebroeders; hun handelingen zijn werktuigen van geweld. |
6 Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad, mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering; want in hun toorn chebben zij de mannen doodgeslagen en in hun moedwil hebben zij de ossen weggerukt. c Gen. 34:25. |
c Gen. 34:25 En het geschiedde ten derden dage, toen zij in de smart waren, zo namen de twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, broeders van Dina, een iegelijk zijn zwaard en kwamen stoutelijk in de stad, en doodden al wat mannelijk was. |
7 Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig, en hun verbolgenheid, want zij is hard. Ik zal hen dverdelen onder Jakob en zal hen verstrooien onder Israël. d Joz. 19:1; 21:3, 4, enz. |
d Joz. 19:1 DAARNA ging het tweede lot uit voor Simeon, voor den stam der kinderen van Simeon naar hun huisgezinnen; en hun erfdeel was in het midden van het erfdeel der kinderen van Juda. Joz. 21:3 Daarom gaven de kinderen Israëls den Levieten van hun erfdeel, naar den mond des HEEREN, deze steden en de voorsteden derzelve. Joz. 21:4 Toen ging het lot uit voor de huisgezinnen der Kahathieten; en voor de kinderen van Aäron, den priester, uit de Levieten, waren van den stam van Juda, en van den stam van Simeon, en van den stam van Benjamin door het lot, dertien steden. |
8 Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen. |
9 Juda eis een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? e Num. 24:9. Micha 5:7. |
e Num. 24:9 Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd gelijk een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij wie u vervloekt. Micha 5:7 Ja, het overblijfsel Jakobs zal zijn onder de heidenen, in het midden van vele volken, als een leeuw onder de beesten des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden; dewelke, wanneer hij doorgaat, zo vertreedt en verscheurt hij, dat niemand redde. |
10 De scepter zal fvan Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. f Matth. 2:6. |
f Matth. 2:6 En gij Bethlehem, gij land van Juda, zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal. |
11 Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok en het veulen zijner ezelin aan den edelsten wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn en zijn mantel in wijndruivenbloed. |
12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn en wit van tanden door de melk. |
13 Zebulon zal gaan de haven der zeeën wonen; en hij zal aan de haven der schepen wezen, en zijn zijde zal zijn naar Sidon. g Joz. 19:10, 11. |
g Joz. 19:10 Daarna kwam het derde lot op voor de kinderen van Zebulon naar hun huisgezinnen; en de landpale van hun erfdeel was tot aan Sarid. Joz. 19:11 En hun landpale gaat opwaarts naar het westen en Marála, en reikt tot Dabbáseth, en reikt tot aan de beek die vóór aan Jokneam is. |
14 Issaschar is een sterkgebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken. |
15 Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en was dienende onder tribuut. |
16 Dan zal zijn volk richten, als een der stammen Israëls. |
17 Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterovervalle. |
18 Op Uw zaligheid wacht ik, HEERE. |
19 Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde. |
20 Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren. |
21 Naftali is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden. |
22 hJozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elkeen der takken loopt over den muur. h 1 Kron. 5:1. |
h 1 Kron. 5:1 DE kinderen van Ruben nu, den eerstgeborene van Israël (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israël; doch niet alzo dat hij zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht; |
23 iDe schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan en beschoten en hem gehaat; i Gen. 50:20. |
i Gen. 50:20 Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden. |
24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de handen van den Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israëls; |
25 Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder. |
26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen. |
27 Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen. |
28 Al deze stammen Israëls zijn twaalf; en dit is hetgeen dat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen. |
Jakob sterft |
29 Daarna gebood hij hun en zeide tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk; begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk die daar is in den akker van Efron, den Hethiet; |
30 In de spelonk kwelke is op den akker van Machpéla, die tegenover Mamre is in het land Kanaän, die Abraham met dien akker gekocht heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis. k Gen. 23:9, 16. |
k Gen. 23:9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpéla, die hij heeft, die in het einde van zijn akker is; dat hij ze mij om het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u. Gen. 23:16 En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen van Heth, vierhonderd sikkelen zilver, onder den koopman gangbaar. |
31 Aldaar hebben zij lAbraham begraven en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven. l Gen. 25:9; 35:29. Hand. 7:16. |
l Gen. 25:9 En Izak en Ismaël, zijn zonen, begroeven hem in de spelonk van Machpéla, in den akker van Efron, den zoon van Zohar, den Hethiet, dewelke tegenover Mamre is; Gen. 35:29 En Izak gaf den geest en stierf, en werd verzameld tot zijn volken, oud en zat van dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem. Hand. 7:16 En zij werden overgebracht naar Sichem, en gelegd in het graf hetwelk Abraham gekocht had voor een som geld van de zonen van Hemor, den vader van Sichem. |
32 De akker, en de spelonk die daarin is, is gekocht van de zonen van Heth. |
33 Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven, mzo legde hij zijn voeten tezamen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd verzameld tot zijn volken. m Hand. 7:15. |
m Hand. 7:15 En Jakob kwam af in Egypte, en stierf, hij zelf en onze vaders. |