Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 45 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Genesis 45

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Jozef maakt zich bekend
1 TOEN kon Jozef zich niet bedwingen voor allen die bij hem stonden, en hij riep: Doet allen man van mij uitgaan. En er stond niemand bij hem, als Jozef zich aan zijn broederen bekendmaakte.
2 En hij verhief zijn stem met wenen, zodat het de Egyptenaars hoorden en dat het Farao’s huis hoorde.
3 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef; leeft mijn vader nog? En zijn broeders konden hem niet antwoorden; want zij waren verschrikt voor zijn aangezicht.
4 En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot mij. En zij naderden. Toen zeide hij: aIk ben Jozef, uw broeder, bdien gij naar Egypte verkocht hebt. a Hand. 7:13. b Gen. 37:28. Ps. 105:17. Hand. 7:9. verwijsteksten
5 Maar nu, cweest niet bekommerd en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden tot behoudenis des levens. c Gen. 50:19, 20, 21. verwijsteksten
6 Want het zijn nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en er zijn nog vijf jaren in dewelke geen ploeging noch oogst zijn zal.
7 Doch God heeft mij voor ulieder aangezicht heen gezonden om u een overblijfsel te stellen op de aarde, en om u bij het leven te behouden door een grote verlossing.
8 Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet gezonden, maar God Zelf, Die mij tot Farao’s vader gesteld heeft en tot een heer over zijn ganse huis en regeerder in het ganse land van Egypte.
9 Haast u en trekt op tot mijn vader en zegt tot hem: Alzo zegt uw zoon Jozef: God heeft mij tot een heer over het ganse Egypteland gesteld; kom af tot mij, vertoef niet.
10 En gij zult in het land Gosen wonen en nabij mij wezen, gij en uw zonen en de zonen uwer zonen, en uw schapen en uw runderen en al wat gij hebt.
11 En ik zal u aldaar onderhouden, want er zullen nog vijf jaren des hongers zijn; opdat gij niet verarmt, gij en uw huis en alles wat gij hebt.
12 En zie, uw ogen zien het en de ogen van mijn broeder Benjamin, dat mijn mond tot u spreekt.
13 En boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid in Egypte, en alles wat gij gezien hebt; en haast u en dbrengt mijn vader herwaarts af. d Hand. 7:14. verwijsteksten
14 En hij viel aan den hals van Benjamin, zijn broeder, en weende; en Benjamin weende aan zijn hals.
15 En hij kuste al zijn broederen en hij weende over hen; en daarna spraken zijn broeders met hem.
16 Als dit gerucht in het huis van Farao gehoord werd, dat men zeide: Jozefs broeders zijn gekomen, was het goed in de ogen van Farao en in de ogen van zijn knechten.
17 En Farao zeide tot Jozef: Zeg tot uw broederen: Doet dit, laadt uw beesten en trekt heen, gaat naar het land Kanaän;
18 En neemt uw vader en uw huisgezinnen en komt tot mij; en ik zal u het beste van Egypteland geven en gij zult het vette dezes lands eten.
19 Gij zijt toch gelast; doet dit, neemt u uit Egypteland wagens voor uw kinderkens en voor uw vrouwen, en voert uw vader en komt.
20 En uw oog verschone uw huisraad niet; want het beste van gans Egypteland, dat zal uwe zijn.
21 En de zonen van Israël deden alzo. Zo gaf Jozef hun wagens naar Farao’s bevel; ook gaf hij hun teerkost op den weg.
22 Hij gaf hun allen, iedereen, wisselklederen; maar Benjamin gaf hij driehonderd zilverlingen en vijf wisselklederen.
23 En zijn vader desgelijks zond hij tien ezels, dragende van het beste van Egypte, en tien ezelinnen, dragende koren en brood en spijze voor zijn vader op den weg.
24 En hij zond zijn broeders heen, en zij vertrokken; en hij zeide tot hen: Verstoort u niet op den weg.
25 En zij trokken op uit Egypte, en zij kwamen in het land Kanaän tot hun vader Jakob.
26 Toen boodschapten zij hem, zeggende: Jozef leeft nog, ja, ook is hij regeerder in gans Egypteland. Toen bezweek zijn hart, want hij geloofde hen niet.
27 Maar als zij tot hem gesproken hadden al de woorden van Jozef, die hij tot hen gesproken had, en dat hij de wagens zag, die Jozef gezonden had om hem te voeren, zo werd de geest van Jakob hun vader levendig.
28 En Israël zeide: Het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog; ik zal gaan en hem zien, eer ik sterve.

Einde Genesis 45