Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De opperste schenker en bakker van Farao worden in de gevangenis gesteld en Jozef bevolen, vs. 1, enz. Zij dromen elk een droom, die Jozef hunlieden uitlegt, met begeerte aan den schenker, dat hij in zijn ambt volgens zijn droom hersteld zijnde, aan hem ten beste wilde gedenken, 5. Jozefs uitlegging wordt aan beide gevangenen metterdaad bevestigd; maar de schenker vergeet Jozef, 20. |
De schenker en de bakker dromen |
1 EN het geschiedde na deze dingen, dat de 1schenker des konings van Egypte en de bakker zondigden tegen hun heer, tegen den koning van Egypte, | | 1 Dat is, de overste van de schenkers, en de overste van de bakkers, als blijkt uit vers 2. vers 2 Zodat Farao zeer toornig werd op zijn twee hovelingen, op den overste der schenkers en op den overste der bakkers. |
2 Zodat Farao zeer toornig werd op zijn twee 2hovelingen, op den overste der schenkers en op den overste der bakkers. | | 2 Zie Gen. 37 op vers 36. Gen. 37:36 (kt.) En de Medanieten verkochten hem in Egypte, aan Pótifar, Farao’s hoveling, overste der trawanten. |
3 En hij leverde hen in bewaring ten huize van den overste 3der trawanten, 4in het gevangenhuis, ter plaatse waar Jozef 5gevangen was. | | 3 Zie Gen. 37 op vers 36. Gen. 37:36 (kt.) En de Medanieten verkochten hem in Egypte, aan Pótifar, Farao’s hoveling, overste der trawanten. |
4 Zie Gen. 39 op vers 20. Gen. 39:20 (kt.) En Jozefs heer nam hem en leverde hem in het gevangenhuis, ter plaatse waar des konings gevangenen gevangen waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. |
5 Hebr. gebonden. Alzo Gen. 39:20 en onder, vers 5. Gen. 39:20 En Jozefs heer nam hem en leverde hem in het gevangenhuis, ter plaatse waar des konings gevangenen gevangen waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. vers 5 Zij droomden nu beiden een droom, elk zijn droom, in één nacht, elk naar de uitlegging zijns drooms, de schenker en de bakker, die van den koning van Egypte waren, die gevangen waren in het gevangenhuis. |
4 En de overste der trawanten bestelde Jozef bij hen, dat hij hen diende; en zij waren 6sommige dagen in bewaring. | | 6 Anders: vele dagen. Zie Gen. 4 op vers 3. Gen. 4:3 (kt.) En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE offer bracht. |
5 Zij droomden nu beiden een droom, elk zijn droom, in één nacht, 7elk naar de uitlegging zijns drooms, de schenker en de bakker, 8die van den koning van Egypte waren, die gevangen waren in het gevangenhuis. | | 7 Dat is, het waren geen ijdele dromen, maar elk had zijn beduiding, die Jozef door Gods ingeven aan hen gedaan heeft, en die door de uitkomst bevestigd zijn. Zie vss. 12, 18, 19, 20, enz. vers 12 Toen zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging: de drie ranken zijn drie dagen; vers 18 Toen antwoordde Jozef en zeide: Dit is zijn uitlegging: de drie korven zijn drie dagen; vers 19 Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen van boven u en hij zal u aan een hout hangen, en het gevogelte zal uw vlees van boven u eten. vers 20 En het geschiedde ten derden dage, ten dage van Farao’s geboorte, dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers en het hoofd van den overste der bakkers in het midden zijner knechten. |
8 Dat is, die tevoren in des konings dienst waren geweest, maar nu gevangen lagen. |
6 En Jozef kwam des morgens tot hen, en hij zag hen aan, en zie, zij waren 9ontsteld. | | 9 Of: verbaasd, beroerd. Het Hebreeuwse woord betekent grote ontsteltenis des gemoeds, komende uit bekommering, zorg, vrees, droefenis, en heftige gramschap. Dit is nu de aard der dromen die God den mensen toeschikt, dat zij dezelve beroeren en ontstellen. Zie Gen. 41:8. Dan. 2:1. Matth. 27:19. Gen. 41:8 En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen en riep al de tovenaars van Egypte en al de wijzen die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom, maar er was niemand die ze Farao uitlegde. Dan. 2:1 IN het tweede jaar nu des koninkrijks van Nebukadnézar droomde Nebukadnézar dromen; daarvan werd zijn geest verslagen en zijn slaap werd in hem gebroken. Matth. 27:19 En als hij op den rechterstoel zat, zo heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil. |
7 Toen vraagde hij aan de hovelingen van Farao, die bij hem waren in 10hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden 11kwalijk gesteld? | | 10 Hebr. bewaring. |
11 Hebr. kwaad, dat is, droevig, bekommerd. Alzo wordt dit woordje genomen Neh. 2:1, 2, 3. Spr. 25:20. Neh. 2:1 TOEN geschiedde het in de maand Nisan, in het twintigste jaar van den koning Arthahsasta, als er wijn voor zijn aangezicht was, dat ik den wijn opnam en gaf hem den koning; nu was ik nooit treurig geweest voor zijn aangezicht. Neh. 2:2 Zo zeide de koning tot mij: Waarom is uw aangezicht treurig, zo gij toch niet krank zijt? Dit is niet dan treurigheid des harten. Toen vreesde ik gans zeer. Neh. 2:3 En ik zeide tot den koning: De koning leve in eeuwigheid. Hoe zou mijn aangezicht niet treurig zijn, daar de stad, de plaats der begrafenissen mijner vaderen, woest is en haar poorten met vuur verteerd zijn? Spr. 25:20 Die liedekens zingt bij een treurig hart, is gelijk hij die een kleed aflegt ten dage der koude, en als edik op salpeter. |
8 En zij zeiden tot hem: Wij hebben een droom gedroomd, en 12er is niemand die hem uitlegge. En Jozef zeide tot hen: 13Zijn de uitleggingen niet Godes? Vertelt ze mij toch. | | 12 Dat is, wij hebben hier geen waarzegger of droombeduider bij ons, en het is ons niet geoorloofd uit te gaan om te vragen, want zij hadden vele waarzeggers, als te zien is Gen. 41:8. Gen. 41:8 En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen en riep al de tovenaars van Egypte en al de wijzen die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom, maar er was niemand die ze Farao uitlegde. |
13 Jozef trekt hen van de droombeduiders af, tot God, als van Welken zulke dromen en derzelver rechte beduidingen afkwamen. |
9 Toen vertelde de overste der schenkers Jozef zijn droom, en zeide tot hem: 14In mijn droom, 15zie, zo was een wijnstok voor mijn aangezicht; | | 14 Dat is, als ik droomde, of als ik in mijn droom was. |
15 Dit woordje wordt in het verhalen der dromen veel gebruikt, om aan te wijzen dat dezelve zeldzaam en wonderlijk zijn, niet alleen voor degenen die ze verhalen, maar ook aan wie ze verhaald worden. Zie Gen. 37:7, 9; onder, vers 16; 41:2, 3. Richt. 7:13. Dan. 4:10. Gen. 37:7 En zie, wij waren schoven bindende in het midden des velds; en zie, mijn schoof stond op en bleef ook staande; en zie, uw schoven kwamen rondom en bogen zich neder voor mijn schoof. Gen. 37:9 En hij droomde nog een anderen droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: Zie, ik heb nog een droom gedroomd; en zie, de zon en de maan en elf sterren bogen zich voor mij neder. vers 16 Toen de overste der bakkers zag dat hij een goede uitlegging gedaan had, zo zeide hij tot Jozef: Ik was ook in mijn droom, en zie, drie getraliede korven waren op mijn hoofd; Gen. 41:2 En zie, er kwamen op uit die rivier zeven koeien, schoon van aanzien en vet van vlees, en zij weidden in het gras. Gen. 41:3 En zie, zeven andere koeien kwamen na die op uit de rivier, lelijk van aanzien en dun van vlees; en zij stonden bij de andere koeien aan den oever van de rivier. Richt. 7:13 Toen nu Gídeon aankwam, zie, zo was er een man die zijn metgezel een droom vertelde, en zeide: Zie, ik heb een droom gedroomd, en zie, een geroost gerstebrood wentelde zich in het leger der Midianieten en het kwam tot aan de tent en sloeg haar, dat zij viel, en keerde haar om, het onderste boven, dat de tent er lag. Dan. 4:10 De gezichten nu mijns hoofds op mijn leger waren deze: Ik zag, en zie, er was een boom in het midden der aarde, en zijn hoogte was groot. |
10 En aan den wijnstok waren drie ranken; en hij was als bottende, zijn bloeisel ging op, 16zijn trossen brachten rijpe druiven voort. | | 16 Hebr. zijn trossen rijpten of volkookten de druiven. |
11 En Farao’s beker was in mijn hand; en ik nam die druiven en drukte ze uit in Farao’s beker en ik gaf den beker op Farao’s hand. | | |
12 Toen zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging: de drie ranken 17zijn drie dagen; | | 17 Dat is, betekenen drie dagen; als ook vers 18 en Gen. 41:26, 27. Dan. 2:38; 4:22. Matth. 13:19, 38. Luk. 8:11. 1 Kor. 10:4. vers 18 Toen antwoordde Jozef en zeide: Dit is zijn uitlegging: de drie korven zijn drie dagen; Gen. 41:26 Die zeven schone koeien zijn zeven jaren; die zeven schone aren zijn ook zeven jaren; de droom, die is één. Gen. 41:27 En die zeven ranke en lelijke koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven ranke van den oostenwind verzengde aren zullen zeven jaren des hongers wezen. Dan. 2:38 En overal waar mensenkinderen wonen, heeft Hij de beesten des velds en de vogelen des hemels in uw hand gegeven, en Hij heeft u gesteld tot een heerser over al dezelve; gij zijt dat gouden hoofd. Dan. 4:22 Dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden; want uw grootheid is zo gewassen, dat zij reikt aan den hemel, en uw heerschappij aan het einde des aardrijks. Matth. 13:19 Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene die bij den weg bezaaid is. Matth. 13:38 En de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen des bozen; Luk. 8:11 Dit is nu de gelijkenis: Het zaad is het Woord Gods. 1 Kor. 10:4 En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde; en de steenrots was Christus. |
13 Binnen nog drie dagen zal Farao 18uw hoofd verheffen en zal u in uw staat herstellen; en gij zult Farao’s beker in zijn hand geven, naar de vorige 19wijze, toen gij zijn schenker waart. | | 18 Dat is, in het overzien van zijn officieren zal hij u mederekenen onder degenen die in hun ambt zullen blijven of hersteld worden. Niet zeer ongelijke manier van spreken vindt men ook Ex. 30:12. Num. 1:2; 26:2, enz., alwaar de hoofden verheffen zoveel is als optellen en de som van enige mensen opnemen. Ex. 30:12 Als gij de som van de kinderen Israëls opnemen zult naar de getelden onder hen, zo zullen zij een iegelijk de verzoening zijner ziel den HEERE geven, als gij hen tellen zult; opdat onder hen geen plaag zij, als gij hen tellen zult. Num. 1:2 Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van alles wat mannelijk is, hoofd voor hoofd; Num. 26:2 Neemt de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls op, van twintig jaar oud en daarboven, naar het huis hunner vaderen, al wie ten heire in Israël uittrekt. |
19 Het Hebreeuwse woord wordt ook alzo genomen Lev. 5:10; 9:16. Num. 15:24; 29:18. 2 Kron. 35:13, enz. Lev. 5:10 En de andere zal hij ten brandoffer maken, naar de wijze; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde die hij gezondigd heeft, verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. Lev. 9:16 Verder deed hij het brandoffer toebrengen, en maakte dat toe naar het recht. Num. 15:24 Zo zal het geschieden, indien iets bij dwaling gedaan en voor de ogen der vergadering verborgen is, dat de ganse vergadering één var, een jong rund, zal bereiden ten brandoffer, tot een lieflijken reuk den HEERE, met zijn spijsoffer en zijn drankoffer, naar de wijze; en één geitenbok ten zondoffer. Num. 29:18 En hun spijsoffer en hun drankoffers tot de varren, tot de rammen en tot de lammeren in hun getal, naar de wijze; 2 Kron. 35:13 En zij kookten het pascha bij het vuur naar het recht; maar de andere heilige dingen kookten zij in potten en in ketels en in pannen; en zij deelden het haastelijk onder al het volk. |
14 Doch gedenk mijner 20bij uzelven, wanneer het u welgaan zal, en doe toch weldadigheid aan mij, en doe van mij melding bij Farao en maak dat ik uit dit huis kom. | | 20 Hebr. met u. |
15 Want 21ik ben diefelijk ontstolen uit het 22land der Hebreeën; en ook heb ik hier niets gedaan, dat zij mij in dezen kuil gezet hebben. | | 21 Hebr. ik ben gestolen wordende, gestolen. |
22 Dat is, het land Kanaän, waar de Hebreeën te dien tijde als vreemdelingen woonden, en dat hun door God beloofd was. |
16 Toen de overste der bakkers zag 23dat hij een goede uitlegging gedaan had, zo zeide hij tot Jozef: 24Ik was ook in mijn droom, en zie, drie 25getraliede korven waren op mijn hoofd; | | 23 Hebr. dat hij het goede uitgelegd had, dat is, ten beste en tot voordeel van den schenker. |
24 Vgl. vers 9 en de aant. daarop. vers 9 Toen vertelde de overste der schenkers Jozef zijn droom, en zeide tot hem: In mijn droom, zie, zo was een wijnstok voor mijn aangezicht; |
25 Anders: witte, gevlochten, of vol gaten, gelijk de netten. |
17 En in den oppersten korf was van 26alle spijze van Farao, die bakkerswerk is; en het gevogelte at dezelve uit den korf van boven mijn hoofd. | | 26 Dat is, allerlei. |
18 Toen antwoordde Jozef en zeide: Dit is zijn uitlegging: de drie korven 27zijn drie dagen; | | 27 Zie vers 12. vers 12 Toen zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging: de drie ranken zijn drie dagen; |
19 Binnen nog drie dagen zal 28Farao uw hoofd verheffen van boven u en hij zal u aan een hout 29hangen, en het gevogelte zal uw vlees van boven u eten. | | 28 Jozef gebruikt hier wel dezelfde woorden die hij vers 13 gebruikt heeft, maar in een anderen zin, blijkende zulks uit de bijgevoegde woorden van boven u, dewelke te kennen geven dat de opperbakker in het overzien der officieren wel mede in rekening zou komen, maar alzo dat hem zijn ambt afgenomen zou worden. Anders: opheffen, wegnemende hetzelve van u. vers 13 Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen en zal u in uw staat herstellen; en gij zult Farao’s beker in zijn hand geven, naar de vorige wijze, toen gij zijn schenker waart. |
29 Dat is, doen hangen, en zo vers 22. vers 22 Maar den overste der bakkers hing hij op; gelijk Jozef hun uitgelegd had. |
20 En het geschiedde ten derden dage, ten dage 30van Farao’s geboorte, 31dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers en het hoofd van den overste der bakkers in het midden zijner knechten. | | 30 Hebr. als Farao geboren was. |
31 Zie van gelijken maaltijd Matth. 14:6. Matth. 14:6 Maar als de dag van Herodes’ geboorte gehouden werd, danste de dochter van Heródias in het midden van hen, en zij behaagde Herodes; |
21 En hij deed den overste der schenkers wederkeren tot zijn 32schenkambt, zodat hij den beker op Farao’s hand gaf. | | 32 Hebr. schenking. |
22 Maar den overste der bakkers 33hing hij op; gelijk Jozef hun uitgelegd had. | | 33 Te weten door zijn scherprechter. Wat men door een ander doet, wordt men gezegd zelf te doen, zowel het kwade, Gen. 20:3. 1 Sam. 22:21. 2 Sam. 12:9; 24:10. 1 Kon. 21:19, als het goede, en middelmatige, Gen. 46:29. 1 Kon. 3:4; 7:1, 2. Gen. 20:3 Maar God kwam tot Abimélech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. 1 Sam. 22:21 En Abjathar boodschapte het David, dat Saul de priesters des HEEREN gedood had. 2 Sam. 12:9 Waarom hebt gij dan het woord des HEEREN veracht, doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uría, den Hethiet, met het zwaard verslagen en zijn huisvrouw hebt gij u ter vrouw genomen, en hem hebt gij met het zwaard der kinderen Ammons doodgeslagen. 2 Sam. 24:10 En Davids hart sloeg hem, nadat hij het volk geteld had. En David zeide tot den HEERE: Ik heb zeer gezondigd in hetgeen ik gedaan heb; maar nu, o HEERE, neem toch de misdaad Uws knechts weg, want ik heb zeer zottelijk gedaan. 1 Kon. 21:19 En gij zult tot hem spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen en ook een erfelijke bezitting ingenomen? Daartoe zult gij tot hem spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: In plaats dat de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen de honden uw bloed lekken, ja, het uwe. Gen. 46:29 Toen spande Jozef zijn wagen aan en toog op, zijn vader Israël tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan hem vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals en weende lang aan zijn hals. 1 Kon. 3:4 En de koning ging naar Gíbeon om aldaar te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandoffers offerde Sálomo op dat altaar. 1 Kon. 7:1 MAAR aan zijn huis bouwde Sálomo dertien jaar, en hij volmaakte zijn ganse huis. 1 Kon. 7:2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte en vijftig ellen in zijn breedte en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren. |
23 Doch de overste der schenkers gedacht aan Jozef niet, maar 34vergat hem. | | 34 Te weten bij Farao, en dat twee ganse jaren lang, als blijkt uit Gen. 41:1. Gen. 41:1 EN het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao droomde, en zie, hij stond aan de rivier. |