Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Kaïn en Abel worden geboren, vs. 1. Zij offeren beiden, maar Abels offer is den Heere aangenaam, 3. Waarover Kaïn zich vergramt, en van God bestraft wordt, 5. Hij doodt zijn broeder, 8. Wordt daarover van God ter verantwoording geroepen, en ontvangt zijn vonnis, 9. Gaat dolen van Gods aangezicht, bouwt, en gewint kinderen, 16. Lamech neemt twee vrouwen, en gewint kinderen, 19. Spreekt trots en vermetel, 23. Seth en Enos worden geboren, en de openbare godsdienst wordt hersteld, 25. |
De eerste doodslag |
1 EN Adam 1bekende Eva, zijn huisvrouw; en zij werd zwanger en baarde 2Kaïn, en zeide: Ik heb een 3man 4van den HEERE verkregen. | | 1 Versta hierdoor de gemeenschap die tussen man en vrouw is tot voortteling van kinderen, zie vss. 17, 25. Insgelijks Gen. 19:8; 24:16. 1 Sam. 1:19. Matth. 1:25. vers 17 En Kaïn bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad en noemde den naam derzelver stad naar den naam zijns zoons Henoch. vers 25 En Adam bekende wederom zijn huisvrouw en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Abel, want Kaïn heeft hem doodgeslagen. Gen. 19:8 Zie toch, ik heb twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal haar nu tot u uitbrengen, en doet haar zoals het goed is in uw ogen; alleenlijk doet dezen mannen niets, want daarom zijn zij onder de schaduw mijns daks ingegaan. Gen. 24:16 En die jongedochter was zeer schoon van aangezicht, een maagd, en geen man had haar bekend; en zij ging af naar de fontein, en vulde haar kruik en ging op. 1 Sam. 1:19 En zij stonden des morgens vroeg op en zij baden aan voor het aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar. Matth. 1:25 En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had, en heette Zijn Naam JEZUS. |
2 Hebr. Kajin, dat is, verkregen. |
3 Dat is, een zoon. |
4 Dat het Hebreeuwse woordje eth somtijds voor meëth, dat is, van en uit, genomen wordt, zie daarvan Jer. 51 op vers 59. Anders: met den Heere, dat is, door de genade en hulp des Heeren. Anders: den Heere, alsof Eva gemeend had den beloofden Messias gekregen te hebben. Jer. 51:59 (kt.) Het woord dat de profeet Jeremía beval aan Serája, den zoon van Neríja, den zoon van Machséja, als hij van Zedekía, den koning van Juda, naar Babel toog, in het vierde jaar zijner regering; en Serája was een vreedzaam vorst. |
2 En zij voer voort te baren zijn broeder Abel; en 5Abel werd een 6schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer. | | 5 Hebr. Hebel. |
6 Hebr. een herder van kleinvee, als schapen en geiten. Want het Hebreeuwse woord betekent deze gelijkelijk. Alzo vers 4; Gen. 13:5; 26:14, enz. vers 4 En Abel, die bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen en van hun vet. En de HEERE zag Abel en zijn offer aan; Gen. 13:5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen en runderen en tenten. Gen. 26:14 En hij had bezitting van schapen en bezitting van runderen en groot gezinde; zodat hem de Filistijnen benijdden. |
3 En het geschiedde 7ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE 8offer bracht. | | 7 Hebr. van het einde der dagen, dat is, na enigen tijd van dagen. Het woord dagen, alleen gesteld zijnde, betekent somtijds in de Heilige Schrift enige dagen, als Gen. 24:55; 40:4. Richt. 14:8. Mark. 2:1. Gen. 24:55 Toen zeide haar broeder en haar moeder: Laat de jongedochter enige dagen of tien bij ons blijven; daarna zult gij gaan. Gen. 40:4 En de overste der trawanten bestelde Jozef bij hen, dat hij hen diende; en zij waren sommige dagen in bewaring. Richt. 14:8 En na sommige dagen kwam hij weder om haar te nemen; toen week hij af om het aas van den leeuw te bezien, en zie, een bijenzwerm was in het lichaam van den leeuw, met honing. Mark. 2:1 EN na sommige dagen is Hij wederom binnen Kapérnaüm gekomen; en het werd gehoord dat Hij in huis was. |
8 Hebr. mincha, dat is, gave, geschenk, of spijsoffer. Zie Lev. 2 op vers 1. Lev. 2:1 (kt.) ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
4 En Abel, die bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen en van 9hun vet. aEn de HEERE 10zag Abel en zijn offer aan; | | 9 Hebr. hun vettigheden. Versta hierdoor dat Abel geofferd heeft niet alleen het vet, maar ook het beste zijner kudde, en (zo het schijnt) een goed getal. Vet betekent dikwijls het beste in de Heilige Schrift, als Num. 18:12, enz. Num. 18:12 Al het beste van de olie en al het beste van most en van koren, hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven, u heb Ik ze gegeven. |
a Hebr. 11:4. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. |
10 Dat is, Abels persoon en offerande was Gode aangenaam vanwege zijn geloof, ziende op de offerande van den beloofden Messias. Zie Hebr. 11:4. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. |
5 11Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen 12ontstak Kaïn zeer en 13zijn aangezicht verviel. | | 11 Dit verklaart de apostel, Hebr. 11:4, sprekende van de getuigenis dewelke God gaf over Abels gaven, hetzij met woorden, met vuur van den hemel, of enig ander teken. Vgl. Lev. 9:24. Richt. 6:21. 1 Kon. 18:38. 1 Kron. 21:26. 2 Kron. 7:1. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. Lev. 9:24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten. Richt. 6:21 En de Engel des HEEREN stak het uiterste van den staf uit, die in Zijn hand was, en roerde het vlees en de ongezuurde koeken aan. Toen ging er vuur op uit de rots en verteerde het vlees en de ongezuurde koeken; en de Engel des HEEREN bekwam uit zijn ogen. 1 Kon. 18:38 Toen viel het vuur des HEEREN en verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en dat stof, ja, lekte dat water op hetwelk in de groeve was. 1 Kron. 21:26 Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar en hij offerde brandoffers en dankoffers. Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel op het brandofferaltaar. 2 Kron. 7:1 ALS nu Sálomo voleind had te bidden, zo daalde het vuur van den hemel en verteerde het brandoffer en de slachtoffers; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis. |
12 Hebr. En aan Kaïn ontstak, te weten de toornigheid; alzo in het volgende vers. Zie in een gelijke manier van spreken het woordje toorn daarbij gevoegd, Gen. 39:19. Ex. 32:10, 11. Gen. 39:19 En het geschiedde als zijn heer de woorden zijner huisvrouw hoorde, die zij tot hem sprak, zeggende: Naar deze zelve woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak zijn toorn. Ex. 32:10 En nu, laat Mij toe dat Mijn toorn tegen hen ontsteke en hen vertere; zo zal Ik u tot een groot volk maken. Ex. 32:11 Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE, waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht en met een sterke hand uit Egypteland uitgevoerd hebt? |
13 Dat is, het gelaat zijns aangezichts veranderde. |
6 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken en waarom is uw aangezicht vervallen? | | |
7 Is er niet, indien gij wel doet, 14verhoging? En zo gij niet wel doet, 15de zonde 16ligt aan de deur. 17Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen. | | 14 Dat is, zult gij niet (als de eerstgeborene) verheven en verhoogd blijven boven uw broeder? Anders: Zult gij uw hoofd of aangezicht niet vrijelijk opsteken? in plaats dat het nu nedergeslagen of zo ontvallen is. Sommigen hebben aanneming, aangenaamheid, of vergeving, vanwege de verscheidene betekenissen van het Hebreeuwse woord. |
15 Dat is, de straf der zonde; alzo Gen. 19:15. Lev. 5:1. Num. 18:1. Zie de aant. op vers 13. Gen. 19:15 En als de dageraad opging, drongen de engelen Lot aan, zeggende: Maak u op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochters, die voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad niet omkomt. Lev. 5:1 ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. Num. 18:1 ZO zeide de HEERE tot Aäron: Gij en uw zonen en het huis uws vaders met u zult dragen de ongerechtigheid des heiligdoms; en gij en uw zonen met u zult dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt. vers 13 (kt.) En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter dan dat zij vergeven worde. |
16 Dat is, is zeer nabij, en als tegenwoordig, zodat aan haar zekere aankomst niet te twijfelen is. Vgl. Matth. 24:33. Jak. 5:9. Matth. 24:33 Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet dat het nabij is, voor de deur. Jak. 5:9 Zucht niet tegen elkander, broeders, opdat gij niet veroordeeld wordt. Zie, de Rechter staat voor de deur. |
17 Dit is te verstaan van Abel, Kaïns broeder; alsof God zeide: Maar wat uw broeder aangaat, gij hebt geen reden om over hem te toornen, dewijl hij tot u genegen, en weltevreden is, dat gij (als de eerstgeborene) over hem verheven blijft. Vgl. Gen. 3:16. Gen. 3:16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben. |
8 En 18Kaïn sprak met zijn broeder Abel; en het geschiedde als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Abel opstond, ben sloeg hem dood. | | 18 Om (naar het gevoelen van sommigen) met lieflijk gelaat en vriendelijke woorden hem alleen in het veld te lokken, hebbende in zijn hart haat en doodslag verborgen. Hebr. zeide tot zijn broeder, te weten, zoals enigen verstaan, hetgeen tussen God en hem was geschied, zodat het een afgebroken rede zou zijn. |
b Matth. 23:35. 1 Joh. 3:12. Jud. vs. 11. Matth. 23:35 Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharía, den zoon van Baráchia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar. 1 Joh. 3:12 Niet gelijk Kaïn, die uit den boze was en zijn broeder doodsloeg. En om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en die van zijn broeder rechtvaardig. Jud. vs. 11 Wee hun, want zij zijn den weg van Kaïn ingegaan, en door de verleiding van het loon van Bíleam zijn zij heengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan. |
9 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Abel, uw broeder? En hij zeide: 19Ik weet het niet; 20ben ik mijns broeders hoeder? | | 19 Een onbeschaamde leugen. |
20 Een vermetele hoogmoed. |
10 En 21Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? cDaar is een stem 22des bloeds van uw broeder, dat tot Mij 23roept van den aardbodem. | | 21 Te weten de Heere. |
c Hebr. 12:24. Hebr. 12:24 En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. |
22 Hebr. der bloeden, in het meervoud. Zo spreekt de Heilige Schrift van moord en doodslag, omdat daarin veel bloed vergoten wordt. |
23 Hebr. roepende zijn, in het meervoud. Moord is een van de wraakroepende zonden; van dewelke zie ook Gen. 18:20; 19:13. Gen. 18:20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep van Sódom en Gomórra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is, Gen. 19:13 Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft om haar te verderven. |
11 En nu zijt gij vervloekt; 24van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen. | | 24 Of: vanwege. Zie Gen. 5:29. Of Hij zeggen wilde: De aarde, die geschapen was tot uw zegen en dienst, zal tegen u dezen vloek ter wrake uitvoeren, u niet gevende de vruchten die zij u anders zou gegeven hebben, als vers 12 gezegd wordt. Gen. 5:29 En hij noemde zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft. vers 12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde. |
12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet 25meer geven; 26dgij zult zwervende en dolende zijn op aarde. | | 25 Hebr. hij zal niet voortgaan u zijn vermogen te geven. |
26 Vanwege tweeërlei ongerustheid: een lichamelijke, omdat Kaïn van het ene land in het andere zou omlopen; de andere geestelijk, dewijl de consciëntie, die overal medegaat, hem niet met vrede laten, maar in gestadige vrees houden zou. |
d Spr. 28:17. Spr. 28:17 Een mens gedrukt om het bloed ener ziel, zal naar den kuil toe vlieden; men ondersteune hem niet. |
13 En Kaïn zeide tot den HEERE: 27Mijn misdaad is groter dan dat zij vergeven worde. | | 27 Anders is het woord misdaad of ongerechtigheid van velen genomen voor de straf derzelve; zie Lev. 5 op vers 1. En in zulken zin moest de overzetting aldus staan: Mijn straf is groter dan dat ik haar zou kunnen dragen, waarover Kaïn zich beklaagt vers 14. Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. vers 14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. |
14 Zie, 28Gij hebt mij heden verdreven van den 29aardbodem, en 30ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en ehet zal geschieden, dat 31al wie mij vindt, mij zal doodslaan. | | 28 Te weten door Uw vonnis, hetwelk zo zeker en vast gaat, alsof het alreeds uitgevoerd ware. |
29 Hebr. van het aangezicht van den aardbodem. |
30 Dit kan men verstaan van Kaïns uitbanning uit Gods gunst en genade, mitsgaders van het aangezicht of gezelschap Zijner gemeente. |
e Job 15:20, 21, enz. Job 15:20 Te alle dagen doet de goddeloze zichzelven weedom aan; en weinige jaren in getal zijn voor den tiran weggelegd. Job 15:21 Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven komt de verwoester hem over. |
31 Anders: al wat mij vindt. |
15 Doch de HEERE zeide tot hem: 32Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal 33zevenvoudig gewroken worden. En de HEERE stelde 34een teken aan Kaïn, opdat hem niet versloeg al wie hem vond. | | 32 Dat is, opdat gij, lang dwalende door het land heen, anderen tot een voorbeeld moogt zijn, om hen van den doodslag af te schrikken, en gij tijd van berouw moogt hebben, alzo gij vooralsnog u meest ontstelt over de straf. |
33 Dat is, veelvoudig; naar het gebruik der Heilige Schrift, Ps. 12:7; 79:12. Ps. 12:7 De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. Ps. 79:12 En geef onzen naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere, gesmaad hebben. |
34 Hoedanig dit teken geweest is, is onbekend. Maar het betekende, wie hij was, wat hij gedaan had, en dat niemand bestaan zou hem te doden. |
16 En Kaïn ging uit 35van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land 36Nod, ten oosten van Eden. | | 35 Zie vers 14. vers 14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. |
36 Dit land is alzo genoemd ten aanzien van de straf, die God Kaïn opgelegd had, vers 12, want het Hebreeuwse woordje, aldaar en hier gebruikt, betekent omdolende. vers 12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde. |
Het geslacht van Kaïn |
17 En Kaïn bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde 37Henoch; en 38hij bouwde een stad en noemde den naam derzelver stad naar den naam zijns zoons Henoch. | | 37 Hebr. Chanoch. |
38 Hebr. hij was bouwende. Dat is, hij was bezig om een stad te bouwen tot zijn verzekering, door vrees zijner consciëntie. De vrome patriarchen woonden meest in hutten, niet in steden, Hebr. 11:9, 10. Hebr. 11:9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelve belofte. Hebr. 11:10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. |
18 En aan Henoch werd Hirad geboren, en Hirad gewon Mechújaël, en Mechújaël gewon Methúsaël, en Methúsaël gewon Lamech. | | |
19 En 39Lamech nam zich twee vrouwen: de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla. | | 39 Deze Lamech is de eerste van wien men leest, die twee vrouwen tegelijk gehad heeft, regelrecht tegen Gods ordinantie, Gen. 2:24. Mal. 2:15. Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. Mal. 2:15 Heeft Hij niet maar één gemaakt, hoewel Hij des geestes overig had? En waarom maar dien enen? Hij zocht een zaad Gods. Daarom, wacht u met uw geest, en dat niemand trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw zijner jeugd. |
20 En Ada baarde Jabal; deze is geweest een 40vader dergenen die tenten bewoonden en 41vee hadden. | | 40 Dat is, die het eerst gevonden heeft het maken en het gebruik der hutten tot het weiden en hoeden van het vee, gelijk het volgende woordje schijnt mede te brengen. |
41 Het Hebreeuwse woord betekent vee, en ook bezitting, have, goed. |
21 En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen die 42harpen en orgelen handelen. | | 42 Of: citers. Hebr. die harp en orgel handelt, dat is, die daarmede omgaat. Hoedanig eertijds de muziekinstrumenten geweest zijn, is onzeker; maar hier is gevolgd het gevoelen van het meeste deel der geleerden. |
22 En Zilla, die baarde ook Túbal-Kaïn, een 43leermeester van allen werker in 44koper en ijzer; en de zuster van Túbal-Kaïn was Naëma. | | 43 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een scherper, slijper; en voorts bij gelijkenis onderwijzer, leraar. |
44 Hebr. des kopers en ijzers. |
23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech, neemt ter ore mijn rede. 45Voorwaar, ik sloeg wel een man dood 46om mijn wonde, en een jongeling om mijn buile; | | 45 Lamech schijnt met dit vermetel snorken en pochen te zien op de kunst die zijn zoons gevonden hadden, als kunnende zich door middel daarvan meer wreken, of zijn naaste beschadigen, dan iemand anders. |
46 Dat is, indien mij iemand slechts kwam te verwonden, of een buil te slaan, dien zou ik onbeschroomd durven en kunnen doden. |
24 Want 47Kaïn zal fzevenvoudig gewroken worden, maar Lamech 48zeventigmaal zevenmaal. | | 47 Zie de aant. op vers 15. vers 15 (kt.) Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden. En de HEERE stelde een teken aan Kaïn, opdat hem niet versloeg al wie hem vond. |
f vers 15. vers 15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden. En de HEERE stelde een teken aan Kaïn, opdat hem niet versloeg al wie hem vond. |
48 Deze manier van spreken gebruikt ook Christus, Matth. 18:22. Matth. 18:22 Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zeven maal. |
25 En Adam bekende wederom zijn huisvrouw en zij baarde een zoon, en 49zij noemde zijn naam 50Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander 51zaad gezet voor Abel, want Kaïn heeft hem doodgeslagen. | | 49 Te weten met toestemming van haar man, als te zien is Gen. 5:3, alwaar deze naamgeving aan Adam toegeschreven wordt. Gen. 5:3 En Adam leefde honderd en dertig jaar en gewon een zoon
naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth. |
50 Hebr. Scheth, dat is, zetting. |
51 Dat is, een anderen zoon gegeven. Alzo Gen. 21:13; 38:8. Matth. 22:24, 25. Gen. 21:13 Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad is. Gen. 38:8 Toen zeide Juda tot Onan: Ga in tot uws broeders huisvrouw, en trouw haar in uws broeders naam, en verwek uw broeder zaad. Matth. 22:24 Zeggende: Meester, Mozes heeft gezegd: Indien iemand sterft, geen kinderen hebbende, zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen en zijn broeder zaad verwekken. Matth. 22:25 Nu waren er bij ons zeven broeders; en de eerste, een vrouw getrouwd hebbende, stierf; en dewijl hij geen zaad had, zo liet hij zijn vrouw voor zijn broeder. |
26 En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. 52Toen begon men den Naam des HEEREN aan te roepen. | | 52 De manier van spreken in den Hebreeuwsen tekst hier gebruikt, wordt in verscheidene plaatsen genomen voor de aanroeping van des Heeren Naam, als 1 Kon. 18:24, 25, 26. 2 Kon. 5:11. Joël 2:32. Hand. 2:21. Rom. 10:13. Zo is zij ook hier genomen, doch daaronder begrepen zijnde, gelijk uit enige andere plaatsen blijkt, als Gen. 12:8; 26:25, de oefening van den gansen godsdienst. Zodat de zin hier is, dat men openlijk en met meerder vergadering den godsdienst begon in te stellen, alzo hij tevoren door Kaïn en de zijnen een tijdlang was bedorven en vervalst geweest. Anders: Toen begon men naar den Naam des HEEREN te noemen. Dat is, toen begonnen de rechte kinderen Gods zich van de anderen af te zonderen, en noemden zich het volk of de kinderen Gods. Deze zelve manier van spreken betekent ook elders den Heere bij Name uit te roepen, als Ex. 33:19; 34:5. 1 Kon. 18:24 Roept gij daarna den naam uws gods aan, en ik zal den Naam des HEEREN aanroepen; en de God Die door vuur antwoorden zal, Die zal God zijn. En het ganse volk antwoordde, en zij zeiden: Dat woord is goed. 1 Kon. 18:25 En Elía zeide tot de profeten van Baäl: Kiest gijlieden voor u den enen var en bereidt gij hem eerst, want gij zijt velen; en roept den naam uws gods aan en legt geen vuur daaraan. 1 Kon. 18:26 En zij namen den var dien hij hun gegeven had, en bereidden hem en riepen den naam van Baäl aan, van den morgen tot op den middag, zeggende: O Baäl, antwoord ons! Maar er was geen stem en geen antwoorder. En zij sprongen tegen het altaar dat men gemaakt had. 2 Kon. 5:11 Maar Naäman werd zeer toornig en toog weg, en zeide: Zie, ik zeide bij mijzelven: Hij zal zekerlijk uitkomen en staan en den Naam des HEEREN zijns Gods aanroepen en zijn hand over de plaats strijken en den melaatse ontledigen. Joël 2:32 En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen. Hand. 2:21 En het zal zijn dat een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden. Rom. 10:13 Want een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. Gen. 12:8 En hij brak op vandaar naar het gebergte tegen het oosten van Bethel, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Bethel tegen het westen en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar en riep den Naam des HEEREN aan. Gen. 26:25 Toen bouwde hij daar een altaar en riep den Naam des HEEREN aan, en hij sloeg aldaar zijn tent op; en Izaks knechten groeven daar een put. Ex. 33:19 Doch Hij zeide: Ik zal al Mijn goedheid voorbij uw aangezicht laten gaan en zal den Naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen wiens Ik Mij ontfermen zal. Ex. 34:5 De HEERE nu kwam nederwaarts in een wolk en stelde Zich aldaar bij hem; en Hij riep uit den Naam des HEEREN. |