Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jozef en zijn broeders |
1 EN Jakob woonde in het aland der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaän. a Gen. 36:7. Hebr. 11:9.  |
a Gen. 36:7 Want hun have was te veel om tezamen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon hen niet dragen vanwege hun vee. Hebr. 11:9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelve belofte. |
2 Dit zijn Jakobs geschiedenissen: Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaar, weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hun vader. |
3 En Israël had Jozef lief boven al zijn zonen, want hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok. |
4 Als nu zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broederen liefhad, bhaatten zij hem, en konden hem niet vredelijk toespreken. b Gen. 49:23.  |
b Gen. 49:23 De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan en beschoten en hem gehaat; |
5 Ook droomde Jozef een droom, dien hij zijn broederen vertelde; dies haatten zij hem nog te meer. |
6 En hij zeide tot hen: Hoort toch dezen droom dien ik gedroomd heb. |
7 En zie, wij waren schoven bindende in het midden des velds; en zie, mijn schoof stond op en bleef ook staande; en zie, uw schoven kwamen rondom en bogen zich neder voor mijn schoof. |
8 Toen zeiden zijn broeders tot hem: Zult gij dan ganselijk over ons regeren? Zult gij dan ganselijk over ons heersen? Zo haatten zij hem nog te meer om zijn dromen en om zijn woorden. |
9 En hij droomde nog een anderen droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: Zie, ik heb nog een droom gedroomd; en zie, de zon en de maan en elf sterren bogen zich voor mij neder. |
10 En als hij het aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde, bestrafte hem zijn vader en zeide tot hem: Wat is dit voor een droom dien gij gedroomd hebt? Zullen wij dan ganselijk komen, ik en uw moeder en uw broeders, om ons voor u ter aarde te buigen? |
11 Zijn broeders dan cbenijdden hem; doch zijn vader bewaarde deze zaak. c Hand. 7:9.  |
c Hand. 7:9 En de patriarchen nijdig zijnde, verkochten Jozef om naar Egypte gebracht te worden; en God was met hem, |
Jozef verkocht naar Egypte |
12 En zijn broeders gingen heen, om de kudde van hun vader te weiden bij Sichem. |
13 Zo zeide Israël tot Jozef: Weiden uw broeders niet bij Sichem? Kom, dat ik u tot hen zende. En hij zeide tot hem: Zie, hier ben ik. |
14 En hij zeide tot hem: Ga toch heen; zie naar den welstand van uw broederen en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal van Hebron, en hij kwam te Sichem. |
15 En een man vond hem (want zie, hij was dwalende in het veld); zo vraagde hem deze man, zeggende: Wat zoekt gij? |
16 En hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen waar zij weiden. |
17 Zo zeide die man: Zij zijn vanhier gereisd; want ik hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na en vond hen te Dothan. |
18 En zij zagen hem van verre; en eer hij tot hen naderde, sloegen zij tegen hem een listigen raad om hem te doden. |
19 En zij zeiden de een tot den ander: Zie, daar komt deze meesterdromer aan. |
20 Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan en hem in een dezer kuilen werpen; en wij zullen zeggen: Een boos dier heeft hem opgegeten; zo zullen wij zien wat van zijn dromen worden zal. |
21 Ruben hoorde dat en verloste hem uit hun hand; den hij zeide: Laat ons hem niet aan het leven slaan. d Gen. 42:22.  |
d Gen. 42:22 En Ruben antwoordde hun, zeggende: Heb ik het tot u niet gezegd, toen ik zeide: Zondigt niet aan dezen jongeling? Maar gij hoordet niet; en ook zijn bloed, zie, het wordt gezocht. |
22 Ook zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in dezen kuil, die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem; opdat hij hem uit hun hand verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen. |
23 En het geschiedde als Jozef tot zijn broederen kwam, zo togen zij Jozef zijn rok uit, den veelvervigen rok, dien hij aanhad. |
24 En zij namen hem en wierpen hem in den kuil; doch de kuil was ledig, er was geen water in. |
25 Daarna zaten zij neder om brood te eten, en hieven hun ogen op en zagen, en zie, een reisgezelschap van Ismaëlieten kwam uit Gilead; en hun kemels droegen specerijen en balsem en mirre, reizende om dat af te brengen naar Egypte. |
26 Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal het zijn, dat wij onzen broeder doodslaan en zijn bloed verbergen? |
27 Komt en laat ons hem aan deze Ismaëlieten verkopen, en onze hand zij niet aan hem, want hij is onze broeder, ons vlees. En zijn broeders hoorden hem. |
28 Als nu de Midianitische kooplieden voorbijtogen, zo trokken en hieven zij Jozef op uit den kuil en everkochten Jozef aan deze Ismaëlieten voor twintig zilverlingen; die brachten Jozef naar Egypte. e Ps. 105:17. Hand. 7:9.  |
e Ps. 105:17 Hij zond een man voor hun aangezicht heen; Jozef werd verkocht tot een slaaf. Hand. 7:9 En de patriarchen nijdig zijnde, verkochten Jozef om naar Egypte gebracht te worden; en God was met hem, |
29 Als nu Ruben tot den kuil wederkeerde, zie, zo was Jozef niet in den kuil; toen scheurde hij zijn klederen. |
30 En hij keerde weder tot zijn broederen en zeide: De jongeling is er niet; en ik, waar zal ik heen gaan? |
31 Toen namen zij Jozefs rok, en zij slachtten een geitenbok en zij doopten den rok in het bloed. |
32 En zij zonden den veelvervigen rok en deden hem tot hun vader brengen en zeiden: Dezen hebben wij gevonden; beken toch, of deze uws zoons rok is of niet. |
33 En hij bekende hem en zeide: Het is mijns zoons rok; feen boos dier heeft hem opgegeten; voorzeker is Jozef verscheurd. f Gen. 44:28.  |
f Gen. 44:28 En de een is van mij uitgegaan, en ik heb gezegd: Voorwaar, hij is gewisselijk verscheurd geworden; en ik heb hem niet gezien tot nu toe. |
34 Toen scheurde Jakob zijn klederen en legde een zak om zijn lendenen; en hij bedreef rouw over zijn zoon vele dagen. |
35 En al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich op om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten en zeide: gWant ik zal rouw bedrijvende tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. g Gen. 42:38; 44:29, 31.  |
g Gen. 42:38 Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood en hij is alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op den weg dien gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen nederdalen. Gen. 44:29 Indien gij nu dezen ook van mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren met jammer ten grave doen nederdalen. Gen. 44:31 Zo zal het geschieden, als hij ziet dat de jongeling er niet is, dat hij sterven zal; en uw knechten zullen de grauwe haren van uw knecht, onzen vader, met droefenis ten grave doen nederdalen. |
36 hEn de Medanieten verkochten hem in Egypte, aan Pótifar, Farao’s hoveling, overste der trawanten. h Gen. 39:1. Ps. 105:17.  |
h Gen. 39:1 JOZEF nu werd naar Egypte afgevoerd; en Pótifar, Farao’s hoveling, een overste der trawanten, een Egyptisch man, kocht hem uit de hand der Ismaëlieten die hem derwaarts afgevoerd hadden. Ps. 105:17 Hij zond een man voor hun aangezicht heen; Jozef werd verkocht tot een slaaf. |