Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God belooft Abraham opnieuw een zoon |
1 DAARNA verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. |
2 En hij hief zijn ogen op en zag, en zie, er stonden drie mannen tegenover hem; als hij hen zag, azo liep hij hun tegemoet van de deur der tent, en boog zich ter aarde. a Hebr. 13:2. |
a Hebr. 13:2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd. |
3 En hij zeide: Heere, heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo ga toch niet van Uw knecht voorbij. |
4 Dat toch een weinig water gebracht worde, en wast uw voeten, en leunt onder dezen boom. |
5 En ik zal een bete broods langen, dat gij uw hart sterkt; daarna zult gij voortgaan, daarom omdat gij tot uw knecht overgekomen zijt. En zij zeiden: Doe zoals gij gesproken hebt. |
6 En Abraham haastte zich naar de tent tot Sara; en hij zeide: Haast u, kneed drie maten meelbloem en maak koeken. |
7 En Abraham liep tot de runderen, en hij nam een kalf, teder en goed, en hij gaf het aan den knecht, die haastte om dat toe te maken. |
8 En hij nam boter en melk, en het kalf dat hij toegemaakt had, en hij zette het hun voor, en stond bij hen onder dien boom, en zij aten. |
9 Toen zeiden zij tot hem: Waar is Sara, uw huisvrouw? En hij zeide: Zie, in de tent. |
10 En Hij zeide: bIk zal voorzeker weder tot u komen omtrent dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal een zoon hebben. En Sara hoorde het aan de deur der tent, dewelke achter Hem was. b Gen. 17:19, 21; 21:2. |
b Gen. 17:19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem. Gen. 17:21 Maar Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, dien u Sara op dezen gezetten tijd in het andere jaar baren zal. Gen. 21:2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te gezetter tijd, dien hem God gezegd had. |
11 Abraham nu en Sara waren coud en
welbedaagd; het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen. c Gen. 17:17. Rom. 4:19. Hebr. 11:11. |
c Gen. 17:17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? Rom. 4:19 En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook dat de moeder in Sara verstorven was. Hebr. 11:11 Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen om zaad te geven, en boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had. |
12 Zo lachte Sara bij zichzelve, zeggende: Zal ik wellust hebben, nadat ik oud geworden ben en dmijn heer oud is? d Richt. 19:26. 1 Petr. 3:6. |
d Richt. 19:26 En deze vrouw kwam tegen het aanbreken van den morgenstond, en viel neder voor de deur van het huis des mans, waarin haar heer was, totdat het licht werd. 1 Petr. 3:6 Gelijk Sara Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer, welker dochteren gij geworden zijt, als gij wel doet en niet vreest voor enige verschrikking. |
13 En de HEERE zeide tot Abraham: Waarom heeft Sara gelachen, zeggende: Zou ik ook waarlijk baren, nu ik oud geworden ben? |
14 eZou iets voor den HEERE te wonderlijk zijn? Te gezetter tijd zal Ik tot u wederkomen, omtrent dezen tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben. e Matth. 19:26. Luk. 1:37. |
e Matth. 19:26 En Jezus hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. Luk. 1:37 Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn. |
15 En Sara loochende het, zeggende: Ik heb niet gelachen; want zij vreesde. En Hij zeide: Neen, maar gij hebt gelachen. |
Abrahams voorbede |
16 Toen stonden die mannen op vandaar en zagen naar Sódom toe; en Abraham ging met hen om hen te geleiden. |
17 En de HEERE zeide: fZal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe? f Amos 3:7. |
f Amos 3:7 Gewisselijk, de Heere HEERE zal geen ding doen, tenzij dat Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard hebbe. |
18 Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden zal, en galle volken der aarde in hem gezegend zullen worden? g Gen. 12:3; 22:18; 26:4. Hand. 3:25. Gal. 3:8. |
g Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Gen. 26:4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal uw zaad al deze landen geven; en in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, Hand. 3:25 Gijlieden zijt kinderen der profeten en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft, zeggende tot Abraham: En in uw Zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. Gal. 3:8 En de Schrift, tevoren ziende dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft tevoren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volken gezegend worden. |
19 Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. |
20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep van Sódom en Gomórra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is, |
21 Zal Ik nu afgaan, en bezien of zij naar haar geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben; en zo niet, Ik zal het weten. |
22 Toen keerden die mannen het aangezicht vandaar en gingen naar Sódom; maar Abraham, die bleef nog staande voor het aangezicht des HEEREN. |
23 En Abraham trad toe en zeide: Zult Gij ook den rechtvaardige met den goddeloze ombrengen? |
24 Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij hen ook ombrengen, en de plaats niet sparen om de vijftig rechtvaardigen die binnen haar zijn? |
25 Het zij verre van U zulk een ding te doen, te doden den rechtvaardige met den goddeloze, dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze; verre zij het van U; zou de hRechter der ganse aarde geen recht doen? h Rom. 3:6. |
h Rom. 3:6 Dat zij verre; anderszins hoe zal God de wereld oordelen? |
26 Toen zeide de HEERE: Zo Ik te Sódom binnen de stad vijftig rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de ganse plaats sparen om hunnentwil. |
27 En Abraham antwoordde en zeide: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en as ben; |
28 Misschien zullen aan de vijftig rechtvaardigen vijf ontbreken; zult Gij dan om vijf de ganse stad verderven? En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven, zo Ik er vijf en veertig zal vinden. |
29 En hij voer voort nog tot Hem te spreken en zeide: Misschien zullen aldaar veertig gevonden worden. En Hij zeide: Ik zal het niet doen om der veertigen wil. |
30 Voorts zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik spreke; misschien zullen aldaar dertig gevonden worden. En Hij zeide: Ik zal het niet doen, zo Ik aldaar dertig zal vinden. |
31 En hij zeide: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere; misschien zullen er twintig gevonden worden. En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven om der twintigen wil. |
32 Nog zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik alleenlijk ditmaal spreke; misschien zullen er tien gevonden worden. En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven om der tienen wil. |
33 Toen ging de HEERE weg, als Hij geëindigd had tot Abraham te spreken; en Abraham keerde weder naar zijn plaats. |