Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 14 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Genesis 14

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Abrams veldtocht
1 EN het geschiedde in de dagen van Amrafel, den koning van Sínear, van Arioch, den koning van Ellasar, van Kedor-Laómer, den koning van Elam, en van Tídeal, den koning der volken;
2 Dat zij krijg voerden met Bera, koning van Sódom, en met Birsa, koning van Gomórra, Sinab, koning van Adama, en Seméber, koning van Zebóïm, en den koning van Bela, dat is Zoar.
3 Deze allen voegden zich tezamen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee.
4 Twaalf jaar hadden zij Kedor-Laómer gediend; maar in het dertiende jaar vielen zij af.
5 Zo kwam Kedor-Laómer in het veertiende jaar, en de koningen die met hem waren, en sloegen de aRefaïeten in Asteroth-Karnáïm en de Zuzieten in Ham en de bEmieten in Schave-Kirjatháïm, a Gen. 15:20. b Deut. 2:10, 11. verwijsteksten
6 En de Horieten op hun gebergte Seïr, tot aan het effen veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is.
7 Daarna keerden zij weder en kwamen tot En-Mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Házezon-Tamar woonde.
8 Toen toog de koning van Sódom uit, en de koning van Gomórra, en de koning van Adama, en de koning van Zebóïm, en de koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorde in het dal Siddim,
9 Tegen Kedor-Laómer, den koning van Elam, en Tídeal, den koning der volken, en Amrafel, den koning van Sínear, en Arioch, den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf.
10 Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koning van Sódom en die van Gomórra vluchtten en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten naar het gebergte.
11 En zij namen al de have van Sódom en Gomórra en al hun spijze, en trokken weg.
12 Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, en zijn have, en trokken weg; want hij woonde in Sódom.
13 Toen kwam er een die ontkomen was, en boodschapte het Abram, den Hebreeër, die woonachtig was aan de ceikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol en broeder van Aner, dewelke Abrams bondgenoten waren. c Gen. 13:18. verwijsteksten
14 Als Abram hoorde dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe.
15 En hij verdeelde zich tegen hen des nachts, hij en zijn knechten, en sloeg hen; en hij jaagde hen na tot Hoba toe, hetwelk is ter linkerhand van Damascus.
16 En hij bracht alle have weder; en ook Lot, zijn broeder, en zijn have bracht hij weder, alsook de vrouwen en het volk.
17 En de koning van Sódom toog uit hem tegemoet (nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-Laómer en de koningen die met hem waren), tot het dal Schave, dat is het dal des konings.
 
Abram ontmoet Melchizédek
18 dEn Melchizédek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. d Hebr. 7:1, 2, 3. verwijsteksten
19 En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram Gode, den Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit.
20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft. En hij gaf hem de tiende van alles.
21 En de koning van Sódom zeide tot Abram: Geef mij de zielen, maar neem de have voor u.
22 Doch Abram zeide tot den koning van Sódom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten God, Die hemel en aarde bezit;
23 Zo ik van een draad af tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles wat uwe is, iets neme; opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt.
24 Het zij buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd hebben, en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen.

Einde Genesis 14