Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 DIT nu zijn de geboorten van Noachs zonen, Sem, Cham en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed. |
2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madái, en Javan, en Tubal, en Mesech en Tiras. |
3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath en Togárma. |
4 En de zonen van Javan zijn: Elísa en Tarsis; Chittim en Dodanim. |
5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun volken. |
6 En Chams zonen zijn: Cusch en Mizráïm, en Put en Kanaän. |
7 En de zonen van Cusch zijn: Seba, en Havíla, en Sabta, en Ráëma en Sábtecha. En de zonen van Ráëma zijn: Scheba en Dedan. |
8 En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op aarde. |
9 Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN. |
10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad en Kalné, in het land Sínear. |
11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Ninevé en Rehobôth, Ir en Kálach, |
12 En Resen, tussen Ninevé en tussen Kálach; dat is die grote stad. |
13 En Mizráïm gewon Ludim, en Anamim, en Lehabim, en Naftuchim, |
14 En Pathrusim, en Kasluchim, vanwaar de Filistijnen uitgekomen zijn, en Kaftorim. |
15 En Kanaän gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, |
16 En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet, |
17 En den Heviet, en den Arkiet, en den Siniet, |
18 En den Arvadiet, en den Zemariet en den Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaänieten verspreid. |
19 En de landpale der Kanaänieten was van Sidon, waar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; waar gij gaat naar Sódom en Gomórra, en Adama en Zebóïm, tot Lasa toe. |
20 Dit zijn Chams zonen naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun volken. |
21 Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook de vader van alle zonen van Heber, broeder van Jafeth, de grootste. |
22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud en Aram. |
23 En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether en Mas. |
24 En Arfachsad gewon Selah; en Selah gewon Heber. |
25 En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg, want in zijn dagen is de aarde verdeeld, en zijns broeders naam was Joktan. |
26 En Joktan gewon Almódad, en Selef, en Hazarmávet, en Jerah, |
27 En Hadóram, en Uzal, en Dikla, |
28 En Obal, en Abímaël, en Scheba, |
29 En Ofir, en Havíla en Jobab; deze allen waren zonen van Joktan. |
30 En hun woning was van Mescha af, waar gij gaat naar Sefar, het gebergte van het oosten. |
31 Dit zijn Sems zonen naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken. |
32 Dit zijn de huisgezinnen der zonen van Noach naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed. |