Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 36 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Genesis 36

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 DIT nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom.
2 Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaän: Ada, de dochter van Elon den Hethiet, en Aholibáma, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon den Heviet;
3 En Basmath, de dochter van Ismaël, zuster van Nebajoth.
4 Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuël.
5 En Aholibáma baarde Jehus, en Jáëlam en Korach. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaän.
6 Ezau nu had genomen zijn vrouwen en zijn zonen en zijn dochters en al de zielen zijns huizes, en zijn vee en al zijn beesten en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaän verworven had, en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob.
7 Want hun have was te veel om tezamen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon hen niet dragen vanwege hun vee.
8 Derhalve woonde Ezau op het gebergte Seïr; Ezau is Edom.
9 Dit nu zijn de geboorten van Ezau, den vader der Edomieten, op het gebergte Seïr.
10 Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezaus huisvrouw; Rehuël, de zoon van Basmath, Ezaus huisvrouw.
11 En de zonen van Elifaz waren: Theman, Omar, Zefo, en Gáëtam en Kenaz.
12 En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezaus huisvrouw.
13 En dit zijn de zonen van Rehuël: Nahath en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezaus huisvrouw.
14 En dit zijn geweest de zonen van Aholibáma, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezaus huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jáëlam en Korach.
15 Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Theman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz,
16 De vorst Korach, de vorst Gáëtam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada.
17 En dit zijn de zonen van Rehuël, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zerah, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuël in het land van Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau.
18 En dit zijn de zonen van Aholibáma, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jáëlam, de vorst Korach; dat zijn de vorsten van Aholibáma, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau.
19 Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten; die is Edom.
20 Dit zijn de zonen van Seïr, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,
21 En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen van Seïr, in het land van Edom.
22 En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna.
23 En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manáhath en Ebal, en Sefo en Onam.
24 En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana; hij is die Ana die de muildieren in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde.
25 En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibáma was de dochter van Ana.
26 En dit zijn de zonen van Disan: Hemdan, en Esban, en Jithran en Cheran.
27 Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Záävan en Akan.
28 Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
29 Dit zijn de vorsten der Horieten: de vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana,
30 De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan; dit zijn de vorsten der Horieten, naar hun vorsten in het land Seïr.
31 En dit zijn de koningen die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israëls.
32 Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom; en de naam zijner stad was Dinhába.
33 En Bela stierf; en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats.
34 En Jobab stierf; en Husam, uit der Themanieten land, regeerde in zijn plaats.
35 En Husam stierf; en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith.
36 En Hadad stierf; en Samla, van Masréka, regeerde in zijn plaats.
37 En Samla stierf; en Saul van Rehobôth, aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
38 En Saul stierf; en Baäl-Hánan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
39 En Baäl-Hánan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mehetábeël, een dochter van Matred, de dochter van Mezahab.
40 En dit zijn de namen der vorsten van Ezau naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth,
41 De vorst Aholibáma, de vorst Ela, de vorst Pinon,
42 De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar,
43 De vorst Magdiël, de vorst Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen in het land hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom.

Einde Genesis 36